Zoeken

Nederland heeft een nieuw gasbeleid nodig

Auteur

Pieter Boot

Nederland als EU-land met het grootste aandeel aardgas in de brandstofmix doet er volgens Pieter Boot goed aan te bedenken hoe we daarmee de komende decennia willen omgaan en daar een openbaar debat over te voeren.

Nederland is niet langer exporteur, maar importeur van gas. Dat wisten we al langer, maar de afgelopen maanden hebben ons nadrukkelijk geleerd dat die situatie het beleid voor nieuwe uitdagingen plaatst. En dat is nog niet alles: Daarbovenop is de plaats van aardgas in de brandstofmix in de komende decennia zeer onzeker. Alle reden om goed na te denken over wat dit betekent voor ons gasbeleid en daarover een debat te voeren. Het gaat hierbij niet om een kleinigheid: Nederland is in Europa het land met het grootste aandeel aardgas in de nationale brandstofmix, bijna het dubbele van het Europees gemiddelde (44% tegen 22% in 2019). Alleen Italië en het Verenigd Koninkrijk komen met 35% een beetje in de buurt. Welke aandachtspunten zou een herzien gasbeleid kunnen adresseren? Ik begin met de lange termijn en eindig met de korte.

Als eerste de vraag naar aardgas. In internationale scenario’s is deze erg onzeker. De onlangs verschenen World Energy Outlook 2021 van het IEA laat zien dat in het scenario met het nu vastgestelde beleid de vraag naar aardgas in de Europese Unie tot 2030 globaal gelijk blijft, om daarna langzaam te dalen. In 2050 is deze dan een kwart lager dan in 2020. In het scenario dat correspondeert met netto nul broeikasgasemissie in 2050 is de gasvraag in 2030 al met een vijfde gedaald en bedraagt deze in 2050 minder dan 15% van die in 2020. Het ligt voor de hand bij het gasbeleid van dit laatste scenario uit te gaan, dat als enige uitzicht biedt op de onlangs in Glasgow herhaalde ambitie de temperatuurstijging tot 1,5 graad te beperken – maar dat moet dan wel uitgesproken worden.

“In de elektriciteitsproductie kan al in 2040 de inzet van aardgas vergaand gereduceerd zijn”

Ten tweede de vraag welke schone gassen dan voor aardgas in de plaats komen en waar deze vandaan komen. Het aandeel elektriciteit stijgt in schone-energiescenario’s meestal tot ongeveer de helft van de finale energievraag in 2050, tegen een vijfde nu. Maar dan is er dus nog steeds vraag naar gasvormige moleculen. De meeste scenario’s voorzien dat deze door waterstof, synthetische gassen en biogas worden geleverd. Vastgesteld zal moeten worden of Nederland dit inzicht deelt, en welke globale verhouding van de schone gassen voorzien wordt. Bij waterstof ligt voor Nederland de route van ‘blauwe’ waterstof die met behulp van aardgas of industriële restgassen geproduceerd wordt en waarbij CO2 afgevangen en opgeslagen wordt (CCS), voor de hand. Daarnaast wordt er veel verwacht van ‘groene’ waterstof, die gemaakt wordt uit elektrolyse van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Dat kost nog meer ruimte en geld. De beslissing welke verhouding tussen blauwe en groene waterstof gewenst wordt, beïnvloedt de infrastructuur die in een schoon energiesysteem past. Bij veel blauwe waterstof blijven we gasimporteur, bij groene waterstof moeten we bepalen in welke mate we dat allemaal zelf willen produceren of ook willen importeren. Het IEA veronderstelt dat de nadruk in de komende jaren mondiaal vooral op blauwe waterstof ligt, en dat in het beeld van 2050 wat meer groene waterstof voorkomt – maar beide in grote mate.

Ten derde moet dan bepaald worden met welk tempo het gebruik van aardgas vermindert. Dit verschilt per sector, waarbij nog veel keuzes zijn te maken. De sectoren waarin de gassen nodig zijn, hebben elk hun eigen infrastructuur. Nederland heeft bijvoorbeeld bij uitvoering van het Klimaatakkoord uit 2019 in 2030 75% hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Maar we moeten daarna door naar een volledig schoon en flexibel elektriciteitssysteem, waarin prijzen op de vraag reageren. Er zijn veel verschillende beelden van hoe zo’n flexibel elektriciteitssysteem eruit ziet. Het IEA voorziet hier bijvoorbeeld een rol voor bio-energie en waterstof naast heel veel andere vormen van energieopslag. In de elektriciteitsproductie kan al in 2040 de inzet van aardgas vergaand gereduceerd zijn. Dat zal in de industrie niet het geval zijn. De schone energiescenario’s van het IEA voorzien voor 2040 een vraag naar aardgas die nog de helft is van de huidige, en ook in 2050 in de zware industrie nog niet is verdwenen.

“Er zal lang behoefte blijven aan gasinfrastructuur die echter steeds minder wordt gebruikt”

Als op voorgaande vragen een antwoord is gegeven, volgt die naar het transitietraject. Dat heeft twee elementen, een binnenlands en buitenlands. Het binnenlandse traject is wellicht het minst moeilijk. Als minder mensen en bedrijven van het gasnet gebruik maken, worden de kosten over minder verbruikers verdeeld. Als die kosten minder dalen dan het aantal gebruikers, stijgen de kosten per gebruiker. Soms kunnen die gebruikers daar niets aan doen, bijvoorbeeld omdat hun gemeente heeft bepaald dat ze later van het aardgas afgaan dan anderen. De regulering of belastingen zullen hierop aangepast moeten worden. Een vergelijkbare situatie ontstaat bij de gascentrales. Het IEA laat zien dat al in 2030 de totale Europese gasvraag voor elektriciteitsopwekking 10% lager kan zijn dan in 2020, maar de piekvraag (wanneer er geen andere opwekking is) 15% hoger. Het wordt dus steeds belangrijker dat er gascentrales zijn, maar ze draaien minder. Als de elektriciteitsprijs in de piek stijgt is dat niet per se een probleem, maar daarover moet wel nagedacht worden.

Lastiger is nog de vraag naar de omgang met buitenlandse leveranciers. In een nul-emissiescenario zijn geen nieuwe gasvelden meer nodig boven degene die nu in ontwikkeling zijn, zo heeft het IEA geanalyseerd. Maar de velden en pijpen moeten wel onderhouden worden. Er zal lang behoefte blijven aan gasinfrastructuur die echter steeds minder wordt gebruikt. Ook hier zullen nieuwe vormen van beloning of regulering nodig zijn. Achterliggende vraag daarbij is natuurlijk of Nederland als onderdeel van de Europese Unie zich medeverantwoordelijk voelt voor de situatie van gasproducenten. Dat lijkt nu niet erg het geval. Europa is verontwaardigd als de aanbieders niet op extra vraag reageren en de prijs stijgt, maar is stilletjes blij als de prijs daalt. Dat is natuurlijk geen vruchtbare houding om een transitieproces succesvol in te gaan. Bij een mondiale afspraak over klimaat hoort ook mondiaal verantwoordelijkheid nemen voor de economische gevolgen daarvan. Dit speelt het sterkst in Algerije, een land dat economisch vrijwel volledig afhankelijk is van gasexport en dichtbij Europa ligt. Voor Irak en Iran geldt hetzelfde in wat mindere mate.

“De huidige periode van onverwacht hoge prijzen leert dat vooraf niet nadenken over wat ons te wachten staat heel vervelend kan zijn”

Kortom, Nederland als EU-land met het grootste aandeel aardgas in de brandstofmix doet er goed aan te bedenken hoe we daarmee de komende decennia willen omgaan en daar een openbaar debat over te voeren. Deels is dat organisatie van ombouw, deels ook van afbouw. De huidige periode van onverwacht hoge prijzen leert dat vooraf niet nadenken over wat ons te wachten staat heel vervelend kan zijn. Zo’n denkexercitie en debat kunnen alleen zinvol in Europees kader plaatsvinden. Uitgelekte documenten illustreren dat de Europese Commissie al met het denkproces is begonnen. Maar als land waar het Europese gassysteem is ontstaan en wat nog steeds het meest van gas afhankelijk is heeft Nederland hier een bijzondere verantwoordelijkheid. We hebben een nieuw gasbeleid nodig.

Pieter Boot

Pieter Boot is verbonden aan het CIEP en was sectorhoofd bij het PBL