In het Ierse klooster waarin ik enkele maanden schreef en Guinness met de monniken deelde, maakte ik een vriend uit Dublin, een ongelovige passant zoals ikzelf. “Ik heb een kusthuis in Portugal”, zei hij, “het is een prachtige plek voor een schrijver. Ik vind dat je daarnaartoe moet."
Nou, als het moet.
En dus trok ik naar een lieflijk dorpje nabij Lissabon, waar ik mijn ochtendkoffie dronk op mijn terras met de bulderende oceaan zo dichtbij dat ik haar rook, zelfs haar nevel op mijn huid voelde. Ik schreef er uren aan één stuk. Onderwijl vloog een troep vogels over het dorp, over mijn wijk, over mijn hoofd, elke ochtend opnieuw. Ze leken op zwaluwen. Voor de kust zwommen zeehonden en dolfijnen, locals oogstten zeewier. Als ik in de oceaan zwom, deed ik dat op het strand vanwaar de vissers ’s ochtends vroeg vertrokken, een tractor sleurde dan hun boot over beton en zand de zee in, en ’s avonds brachten ze vis terug die ik in één van de restaurants oppeuzelde.
Een dierbare vriendin bezocht mij, we dronken wijn op mijn terras, wandelden langs de kust.
'Wat is je favoriete vogel’, vroeg ik wandelend.
‘De flamingo’, zei ze, ‘dat was de lievelingsvogel van mijn moeder.’
‘Heb je hem weleens in het wild gezien?’
‘Nee, alleen in de dierentuin.’
‘En je moeder?’
‘Ze had het zo graag gewild.’
Haar moeder stierf lang geleden, ik ken haar slechts van foto’s, en een deel van de treurnis daarvan ligt in alle onvervulde dromen, alles wat ze wilde doen maar niet kon, zoals naar het buitenland reizen en flamingo’s in het wild zien.
“Tegenwoordig zijn de zomers in Spanje en Portugal, waar veel flamingo’s leven, de droogste in 1.200 jaa”
Flamingo’s zijn merkwaardige dieren, hun roze kleur komt van de kleurstof van wortels en tomaten, die ook in de algen en schaaldiertjes zit die zij opslurpen uit zoutmeren, en geen andere vogel is zo groot en zo roze. Maar valt er minder winterregen, dan zijn de meren waarin zij leven te zout, want onverdund. Dan sterven de schaaldiertjes en algen die zij eten, dan stellen de flamingo’s het krijgen van kinderen uit, net zoals mensen die somber zijn over de toekomst, en verbleken hun veren. Je ziet in één oogopslag hoe het hun leefgebied vergaat.
En tegenwoordig zijn de zomers in Spanje en Portugal, waar veel flamingo’s leven, de droogste in 1.200 jaar. In Spanje droogde zo'n zoutmeer zelfs helemaal op. Flamingo’s zijn trekvogels, dus zoals mijn grootouders in 1940 naar Zuid-Amerika trokken om daar het werk te vinden dat er in Europa niet was, zo trekken ook flamingo’s verder naar nattere gebieden, dichter bij de kust, waar het vaak koeler is, hopende daar wel een huis en kinderen te vinden. Dat las ik in een reisgids, met mijn vriendin op het terras: ‘Flamingo’s overwinteren in de monding van de rivier die Lissabon doorkruist’, zei ik. ‘Maar dan moeten we gaan kijken’, riep mijn vriendin, de lievelingsvogel van twee generaties plots binnen zichtbereik.
“Flamingo’s moeten door de verdroging steeds verder trekken, als een soort klimaatvluchtelingen”
Dus we staken de Taag over, reden naar de oevers waar ’s winters oceaanwater overheen stroomt, dat in zomerhitte weer verdampt, zodat dan bergen zout achterblijven die mannen met bezwete bovenruggen op spades laden en in aanhangers werpen, onderweg naar Portugese keukens. Het najaar was net begonnen, dus de uiterwaarden vulden zich pas net met zout water, maar er streken al flamingo’s neer. We zagen ze vanuit een kijkhut, hun veren nog zo roze als in je verbeelding. Ze wasten zich, dronken, aten, hun jongen leerden vliegen. ‘Had mijn moeder dit maar kunnen zien’, zei mijn vriendin.
Maar zoals gezegd, ook Portugal wordt droger en droger, en net zoals de Nederlandse rivieren vorige zomer zo laag stonden dat boten langs de bodem schuurden, zo dreigen ook de Portugese zoutplassen uit te drogen, waardoor flamingo’s opnieuw verder moeten trekken, als een soort klimaatvluchtelingen. Er komt een dag dat we de lievelingsvogel van twee generaties nauwelijks nog in het wild kunnen zien, zodat zo’n moment van verwondering en ontzag enkel nog bij foto’s en in dierentuinen mogelijk zal zijn, musea van vergane natuur. Dat is pas schraal.
“Het lievelingsdier van twee generaties vliegt op en trekt eens te meer verder, op zoek naar steeds schaarsere plekken”
En dat is waarom we bezig zijn met de grootste economische renovatie in de geschiedenis. Daarbij hoort ook het vervangen van benzineauto’s door elektrische auto’s, die hun stroom opslaan in lithium, waarvan het mijnen ook het leefgebied van de flamingo bedreigt. Want de grootste voorraad lithium zit in zout grondwater in Chili, dat mijnbouwbedrijven oppompen en over zoutvlaktes uitspreiden, soms wel tien kilometer lang. Het water verdampt in de zon, lithium blijft over, net als bij het Portugese zout.
Maar voor duizend kilo lithium heb je vierhonderdduizend liter grondwater nodig, zoveel dat het naburige meerwater waarin Chileense flamingo’s leven de droge grond in trekt, zodat de vogels slechts pootjebaden in water dat zo zout is dat hun schaaldiertjes er niet in overleven. Het lievelingsdier van twee generaties vliegt op en trekt eens te meer verder, op zoek naar steeds schaarsere plekken waar ze wel kunnen gedijen.
Natuurlijk staat er veel meer op het spel dan enkel wat roze vogels. Ik ben absoluut voorstander van elektrisch rijden. Een opkomende technologie die een bestaande vervangt, moet altijd aan veel hogere standaarden voldoen dan waar we nu al genoegen mee nemen, wat ik merkwaardig vind. Zouden flamingo’s uitsterven maar de opwarming beperkt blijven, dan is dat misschien een redelijke prijs.
Maar mijn punt is vooral: na deze inspectie van hoe de natuur verschraalt, blijkt hoe gecompliceerd de situatie geraakt is. Het probleem en onze oplossing leiden tot dezelfde pijn: een lievelingsvogel op drift.
Dus nu ik enkele weken terug ben in Lissabon, rijd ik er nog maar eens heen.