Als het aan D66, PvdA en GroenLinks ligt, zet het komende kabinet in op dwingende afspraken op het gebied van CO2-reductie. Ook VVD vindt dat, als er belastinggeld in verduurzamingsprojecten bij grote bedrijven gaat worden gestoken, dat zeker niet vrijblijvend mag zijn. Die conclusie valt te trekken uit het Energiepodium Debat dat maandag 11 oktober plaatsvond in Den Haag, met als thema: hoe moet het klimaatbeleid van het nieuwe kabinet eruitzien?
Aanwezig waren Tweede-Kamerleden Silvio Erkens (VVD), Raoul Boucke (D66), Tom van der Lee (GroenLinks) en Joris Thijssen (PvdA). Andere sprekers waren Heleen de Coninck (hoogleraar socio-technische innovatie en klimaatverandering TU Eindhoven), Jan Willem van Hoogstraten (CEO EBN), Bernard Wientjes (voorzitter VNCI), Menno Snel (voorzitter NOGEPA) en Maarten van Poelgeest (voorzitter Uitvoeringsoverleg Gebouwde Omgeving).
De discussie lijkt in een stroomversnelling te gaan nu ook de belangrijke middenpartijen VVD en CDA campagnes hebben gevoerd op ambitieuzere klimaatplannen. De consensus binnen het politieke midden is helder: Klimaatverandering bestaat en moet door de overheid worden aangepakt. Ook de economisch belangrijke industriegiganten zijn enthousiast over het vooruitzicht van de groene industriepolitiek, waarin grote bedrijven met overheidssubsidie worden geholpen om hun productieprocessen te verduurzamen. Maar onder het oppervlak van enthousiasme borrelen ook tegenstrijdige belangen en oud zeer.
“Als het gaat om harde afspraken vanuit de overheid willen we wel dat er geleverd wordt”
Dát de industrie geholpen moet worden om te verduurzamen, staat buiten kijf volgens de aanwezigen. Bernard Wientjes van VNCI was enthousiast over een grootschalige samenwerking tussen politiek en industrie. Maar dan moet de volgens hem enigszins gekrenkte relatie tussen de twee verbeterd worden. “Als het gaat om harde afspraken vanuit de overheid willen we wel dat er geleverd wordt. Te vaak is dat in het verleden niet gebeurd”, aldus Wientjes. Hij ziet nu de kans om écht grote stappen te zetten. “Dat moet mijn industrie ook zelf doen. De overheid is op zijn beurt vaak teleurgesteld geweest in de besteding en het effect van subsidies die zijn verstrekt aan industriële partners. Daardoor vindt er vaak een soort kip-en-ei-verhaal plaats. Die dynamiek moeten we doorbreken.”
Menno Snel, voorzitter van NOGEPA, stelde: “In eerste instantie krijgt een sector de verantwoordelijkheid iets te doen. Dat valt dan net een beetje tegen of het resultaat wordt anders gemeten. Vervolgens komt de overheid dan terug om er hard overheen te gaan. Wat je wil, is dat de overheid en industrie écht samen gaan werken. Wat we nu de hele tijd blijven doen, is elkaar de maat nemen, terwijl we allemaal zien wat er moet gebeuren.”
Dat vertrouwen is belangrijk, vulde Wientjes aan, aangezien de verduurzaming van de industrie veelal zal moeten gebeuren met technieken die nog niet of amper rendabel zijn. Het is voor de industrie dus essentieel om zeker te zijn van de steun van de overheid in de transitieperiode. Wientjes: “Onze houding is ook veranderd. We gaan niet meer alleen wachten tot de overheid zorgt voor verandering. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen. Succes en falen in het verleden is geen garantie voor de toekomst.”
“We hebben dat harde doel nodig om in actie te komen”
Ook de kritische Tweede Kamerleden Van der Lee, Boucke en Thijssen zijn het hier mee eens: voor hen zijn heldere afspraken een halszaak. Ze erkennen dat de overheid niet altijd een betrouwbare partner is geweest in het helpen verduurzamen van de economie met innovatieve technologieën. Nu vinden zij het tijd om grootschalig te investeren in het helpen verduurzamen van de industrie. Maar dat gebeurt zeker niet vrijblijvend, als het aan Tom van der Lee ligt: “Presteer je als bedrijf niet? Dan vervalt je subsidie en dan heb je pech gehad!” Wientjes en Snel stemmen daar mee in.
Toch schuurde het tussen Wientjes en de Kamerleden. Ze konden het met name niet eens worden over de termijn waarop reductie van CO2-uitstoot moest plaatsvinden. Allen hielden vast aan de Europese deadline van 2050, dan moet de EU namelijk klimaatneutraal zijn. Maar in 2030 moet volgens dezelfde afspraak de emissie per lidstaat met 55% afgenomen zijn. Volgens Wientjes is 2030 “een meetmoment, geen doelmoment.”
De drie Kamerleden zijn het hier niet mee eens. Volgens hen is het precies deze houding die heeft geleid tot het niet halen van klimaatdoelen in het verleden. Boucke ziet dat “de industrie met veel plannen komt om te verduurzamen. Ik word bijna elke dag uitgenodigd door die bedrijven, heel goed! Ik vind ook dat de overheid meer moet investeren in die verduurzaming. Maar dat kan allemaal terwijl we vasthouden aan 2030. We hebben dat harde doel nodig om in actie te komen.” Niet iedereen verstaat onder geslaagde groene industriepolitiek dus hetzelfde. Daar zal eerst overeenstemming over moeten komen voordat er beleid kan worden gemaakt. Dat zal bovendien snel moeten gebeuren want, vertelt Jan Willem van Hoogstraten van EBN, “als het gaat om klimaatbeleid moeten de plannen er al liggen in 2023 als we in 2030 iets voor elkaar willen krijgen. Dat is omdat de doorlooptijd van dit soort grote projecten ongeveer zeven jaar is.”
“Het is te vrijblijvend om op te roepen tot samenwerking, want daar is niemand op tegen”
Klimaatwetenschapster Heleen de Coninck benadrukt dat “teveel focus op de doelen van 2030 de doelen van 2050 in gevaar brengt. Maar iedere ton CO2 die je een jaar eerder niet uitstoot, hoef je straks niet uit de lucht te halen. Als we in 2030 onze emissies met een ton verlagen, hoeven we dus twintig ton niet uit de lucht te halen.” De Coninck is bang dat er een ‘lock-in’ gecreëerd zou kunnen worden, waarbij er zoveel geïnvesteerd wordt in het opvangen van CO2 terwijl we blijven uitstoten om de doelen van 2030 te halen, dat de doelen van 2050 überhaupt niet gehaald kunnen worden. Maar dat betekent niet dat er niet snel actie ondernomen moet worden, zegt De Coninck. “Het is te vrijblijvend om op te roepen tot samenwerking. Daar is natuurlijk niemand op tegen.”
Ook Silvio Erkens van de VVD wil niet dat de afspraken over 2030 een klimaatneutraal Nederland in 2050 in de weg staan. Want bijvoorbeeld in de industrie zijn “de keuzes die je kan maken om op de korte termijn emissies snel in te perken vaak niet dezelfde keuzes die je zou maken om op de iets langere termijn helemaal klimaatneutraal te zijn.” Daarnaast wijst hij erop dat Nederland niet onafhankelijk is van andere landen. Als bijvoorbeeld kolencentrales worden gesloten, moet er een alternatief zijn, anders “gaan we de energie en dus de uitstoot uit andere vervuilendere landen importeren. Daar schieten we ook niets mee op.”
Thijssen was kritisch over de argumentatie van Erkens. “Ik zie hier tijdens het debat het 1-2tje tussen de industrie en de VVD. Als de industrie wéér gaat praten met deze partij kunnen we ons beter allemaal aansluiten bij Extinction Rebellion, want zo gaat er niks gebeuren.” Zo klonken de spanningen van de formatie toch door tot in het debat. Maar ook Erkens is het eens met zijn collega’s uit de Tweede Kamer: “Als er belastinggeld in grote bedrijven gaat worden gestoken, gebeurt dat zeker niet vrijblijvend.”
Door: Liam van de Ven