Vorig jaar sprak, ter gelegenheid van de herdenking van het Ontzet van Groningen, de bekende neerlandicus en cultuurhistoricus Herman Pleij een plechtige rede uit in het monumentale Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen. De rede is een vast onderdeel van dit jaarlijkse evenement, dat onder autochtonen beter bekend staat als Bommen Berend. Deze Berend, eigenlijk Bernhard von Galen geheten, was in het rampjaar 1672 prins-bisschop van Münster en aanvoerder van de troepen die de stad tevergeefs belegerden en daarbij de nodige explosieven afvuurden. Vandaar dat feest en vandaar die bijzondere naam.
Pleij sprak ongeveer tien jaar nadat hij in datzelfde Groningen een andere redevoering afstak, in een volle Martinikerk, waarin een groot aantal notabelen uit binnen- en buitenland alsmede hun sherpa’s zich hadden verzameld om feestelijk stil te staan bij een mijlpaal: 50 jaar gaswinning in Groningen. Ik was er toen en nu bij. Toen als een van de tassendragers van toenmalig ExxonMobil-baas Rex Tillerson, nu als vertegenwoordiger van Bommen Berend-sponsor GasTerra.
“Moeten wij onszelf zien als zondaars?”
De rede in de Martinikerk vond dus ruim vóór 2012 plaats, het jaar waarin de aardbeving in Huizinge het Groninger gas vrijwel van het ene op het andere moment van een zegen voor allen in een vloek voor velen veranderde. Pleij verwees naar dit contrast aan het begin van zijn Bommen Berend-rede, toen hij erkende “als een boeteling” voor zijn publiek te staan. Ook hij had het allemaal niet zien aankomen, net als ikzelf en al die (ook Groninger) gezagsdragers, industriëlen en anderen die erbij waren.
Herman Pleij is een begenadigd spreker en schrijver. Hij bespeelt zijn publiek met een mengeling van kennis en humor. Dat “boeteling” moeten we in zijn geval niet al te serieus nemen en vooral zien als een milde vorm van zelfspot, want zijn betrokkenheid bij de gaswinning in Groningen heeft zich voor zover ik weet beperkt tot dat eenmalige optreden. Dat ligt natuurlijk anders voor mensen als ik, die al decennia lang in de olie- en gasindustrie werkzaam zijn. Moeten wij onszelf zien als zondaars? De inhoud van Pleij’s rede is in dat verband interessant, omdat hij stilstond bij de vraag of we het verleden mogen beoordelen door de bril van vandaag.
U kent het probleem. De laatste tijd zijn verschillende vaderlandse helden van hun voetstuk gevallen, omdat ze direct of indirect betrokken bleken bij allerlei zaken die we tegenwoordig zonder meer als misdadig bestempelen, maar waarbij destijds, althans in ons deel van de wereld, weinigen stilstonden: slavenhandel, kolonisatie, onderdrukking van de inheemse bevolking, enzovoort. Nakomelingen van de slachtoffers van deze praktijken, die door de speling van het lot burgers van ons land zijn geworden, eisen gesteund door sympathisanten dat de monumenten, straatnamen en plaquettes waarmee we deze “helden” eren, uit de openbare ruimte verdwijnen. Herman Pleij vindt dit een slecht idee. Wegpoetsen van in ongenade gevallen historische figuren past bij dictaturen, niet in open liberaal-democratische samenlevingen zoals de onze. Beter is het daarom, aldus Pleij, om uitleg te verschaffen. Plaats een tekst bij die standbeelden en straatnaamborden; vertel waarom het om een historisch belangrijke figuur gaat, maar ook waarom we nu anders tegen de daden van toen aankijken.
“Er heerste brede consensus dat Nederland met deze megavoorraad aardgas het winnende lot uit de loterij had getrokken”
De reden waarom deze opvatting me zo aanspreekt, is dat het niet zinvol is om de geschiedenis te herschrijven op basis van contemporaine inzichten. Degenen die hier zo hartstochtelijk voor pleiten, vergeten maar al te gemakkelijk dat ónze morele principes en daaruit voortvloeiende handelingen evengoed door toekomstige generaties gewogen zullen worden, net zoals wij het gedrag van ooit beroemde voorouders nu door een modern gekleurde bril beschouwen. Het lijkt mij niet uitgesloten dat beginselen die nu als heilig en onveranderlijk worden beschouwd – denk bijvoorbeeld aan de autonomie van het individu, het recht op privacy, de afkeer van collectieve dwang – straks als onbegrijpelijk naïef of zelfs abject worden veroordeeld. De uitdrukking ’s lands wijs, ‘s lands eer is niet alleen plaats- maar ook tijdgebonden.
Hoe moeten we, met dit gegeven in het achterhoofd, naar de geschiedenis van onze gaswinning kijken? Zoals gezegd, de Groningse ‘gasbel’ gold tot voor kort als een geschenk van de natuur. Afgezien van enkele grotendeels genegeerde enkelingen als sociaal geograaf Meent van der Sluis, die al in een vroeg stadium waarschuwde voor de onvermijdelijkheid van aardbevingen als gevolg van de gaswinning, heerste er brede consensus dat Nederland met deze megavoorraad aardgas het winnende lot uit de loterij had getrokken. Kritische kanttekeningen die wel aandacht trokken, zoals van het gerenommeerde Britse tijdschrift The Economist, dat te hoge consumptieve uitgaven door de overheid dankzij overvloedige inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen niet voor niets de Dutch Disease doopte, werden goeddeels weggewuifd. Met dat extra geld kon je immers, om met oud-premier Den Uyl te spreken, leuke dingen voor de mensen doen. Een electoraal niet te versmaden voordeel dat opeenvolgende Nederlandse kabinetten ervan heeft weerhouden om dat te doen wat de Noren wel deden: olie- en gasbaten in een fonds storten dat in tijden van laagconjunctuur kon worden ingezet om de overheidsbestedingen op peil te houden en de economie te stimuleren.
“Het geschonden huis illustreert hoe gemakkelijk verdiend geld ook kan verblinden”
Ik dagdroom wel eens wat we met zo’n fonds hadden kunnen doen. Voorkomen van bezuinigingen op onmisbare maar kwetsbare sectoren zoals zorg, onderwijs en cultuur in tijden van economische crisis. Aanjagen van de verduurzaming van de energievoorziening met gerichte subsidies. En, niet te vergeten, compenseren van de Groningse slachtoffers van de aardgaswinning door grootmoedig en zonder juridische, bestuurlijke en bouwtechnische haarkloverijen schade te herstellen, woningen en andere gebouwen aardbevingsbestendig te maken en de economische infrastructuur van Noord Nederland te versterken. Dan had de gaswinning vermoedelijk ook tot de laatste kuub door kunnen gaan, mogelijk zelfs met steun van de Groningers, al was het dan op een lager, door het Staatstoezicht op de Mijnen veilig geacht niveau. Geen overbodige luxe, aangezien we voor onze energievoorziening nog geruime tijd afhankelijk zullen blijven van aardgas.
Helaas, dat fonds is er nooit gekomen en de aardgasbaten zijn in de lopende uitgaven verdwenen. Kunnen we die misser de verantwoordelijken van toen verwijten? Zeker, maar met een belangrijke disclaimer: achteraf is het altijd makkelijk oordelen. Wij weten wat zij toen niet konden weten of onvoldoende beseften; zij waren, zoals iedere generatie, in zeker opzicht gevangenen van hun maatschappelijke, economische en politieke werkelijkheid.
In Groningen staan lang de snelweg A7 twee monumenten. Het eerste is een reusachtig uitvergroot methaanmolecuul en is daar geplaatst in 2009. Het tweede, een eerbetoon aan Meent van der Sluis, staat een eindje verderop en is kortgeleden onthuld. De vorm is een acht meter hoge baksteen waarin een diepe scheur zit. Dit Andere Monument, zoals het toepasselijk is genoemd, is een origineel voorbeeld van de door Herman Pleij bepleite historische toelichting bij oude monumenten. Het molecuul herinnert ons aan de welvaart die het Groningse aardgas heeft gebracht; de beschadigde baksteen illustreert hoe gemakkelijk verdiend geld ook kan verblinden.
Hopelijk leren we er iets van.