Wouter van Dieren liet zich afgelopen zomer interviewen door het dagblad Trouw. De éminence grise van de Nederlandse milieubeweging – hij is inmiddels 82 – gooide daarin diens gewoonte getrouw een flinke steen in de vijver. Als we zo doorgaan, waarschuwt hij, wordt het niets met de klimaatdoelen van Parijs. Daarvoor richt hij zijn pijlen niet primair op de usual suspects, de fossiele industrie en andere gevestigde belangen, maar op de ‘transitie-idealisten’ die denken dat alle fossiele energie op zo kort mogelijke termijn kan en moet worden vervangen door hernieuwbare energie, in het bijzonder uit wind en zon. Een van hen is Mark Z. Jacobson, die in zijn boek No miracles needed beweert dat we met bestaande energietechnologie het klimaatprobleem kunnen oplossen. Met die technologie bedoelt Jacobson windmolens, zonnepanelen en waterkrachtcentrales. Kernenergie (want vervuilend, gevaarlijk en te duur) en biomassa (want niet duurzaam) sluit hij nadrukkelijk uit.
Van Dieren vindt dit een zorgwekkende vorm van luchtfietserij. Hij meent juist dat de temperatuurstijging ver boven de 2 graden gemiddeld zal uitkomen, tenzij we onorthodoxe middelen inzetten (daarover verderop meer). Deze dreiging is onverbrekelijk verbonden met de toename van de wereldbevolking, de welvaartsgroei in opkomende economieën en het onvermogen van de rijkere landen om met een soberder levensstijl en minder welstand genoegen te nemen.
“De winbare voorraden olie en gas zijn sinds het begin van de eeuw gegroeid”
Voor de energietransitie zijn, zoals bekend, speciale grondstoffen nodig, in het bijzonder aardmetalen als nikkel, kobalt en lithium maar ook traditionele zoals koper en ijzer. Van Dieren betoogt dat die snel op zullen raken en citeert daarvoor de Noorse hoogleraar Harald Sverdrup, die voor een aantal van die grondstoffen berekende vanaf wanneer de productie zou teruglopen. Het is een treurig rijtje. Kobalt: 2026, nikkel: 2028, koper: 2044 en ijzer 2052. Hij verwijst daarnaast naar publicaties van de Australische mijnbouwingenieur en onderzoeker Simon Michaux, die in 2018 uitrekende hoeveel hernieuwbare energiebronnen we nodig zouden hebben om het wereldwijde verbruik van fossiele brandstoffen volledig te vervangen. Het zijn duizelingwekkende getallen: 2,2 miljoen windmolens, 28,6 miljard (!) zonnepanelen, 3.500 waterkrachtcentrales, 218 kerncentrales en 17 miljoen reuzenaccu’s met een capaciteit van elk 100 MW om het stroomnet in evenwicht te houden. Een onmogelijke opdracht, aldus Michaux.
Het zal weinigen verbazen dat deze getallen én conclusies omstreden zijn. In het Trouw-artikel komen deskundigen aan het woord die benadrukken dat Michaux met verouderde gegevens werkt. Hij negeert technologische ontwikkelingen, vinden zij, evenals de leercurven die op elke innovatie volgen. Ook Sverdrup maakt zich aldus de critici hieraan schuldig. De geschiedenis van de olie- en gasproductie laat zien dat door geologen opgespoorde voorraden die eerst onbereikbaar leken dankzij verbeterde technieken toch commercieel gewonnen konden worden. Dat leidde tot nieuwe investeringen, waardoor de totale economisch winbare voorraad jaar na jaar bleef groeien, ondanks de eveneens toenemende vraag. Waarom zou dat voor zware metalen niet zo zijn? Sterker nog, dat is al zo. De winbare voorraden zijn sinds het begin van de eeuw gegroeid.
“We kopen tijd om de energietransitie te voltooien, tijd die we nu niet hebben”
Dat betekent niet dat Michaux en Sverdrup geen punt hebben. Wat voor kolen, olie en gas geldt, gaat ook op voor alle andere grondstoffen die de aarde rijk is: ze zijn eindig. Over het tempo waarin ze opraken, kun je van mening verschillen. Maar dat we uiteindelijk toe moeten naar een energiesysteem dat niet afhankelijk is van eindige grondstoffen, staat buiten kijf. Hoe lang we daarop moeten wachten, is moeilijk te voorspellen. Te lang valt te vrezen, afgaande op het tempo waarmee het klimaat inmiddels opwarmt. Het recent uitgebrachte 14e UNEP-rapport , dat niet voor niets Broken Record heet, slaat wat dit betreft een uiterst defaitistische toon aan. Volgens de milieuorganisatie van de Verenigde Naties raakt het magische doel van maximaal 1,5 graden temperatuurverhoging in 2050 steeds verder uit zicht. De emissies van CO2 lopen weliswaar tot 2030 terug, maar veel minder dan nodig.
Geen verstandig mens zal beweren dat we deze waarschuwing niet serieus moeten nemen, dit ondanks alle onzekerheden die modelmatige voorspellingen per definitie omgeven, dus ook deze. Duidelijk is dat we door eenzijdig te focussen op verduurzaming steeds verder achterop zouden raken. Wouter van Dieren en zijn medestanders zijn daarom voorstander van geo-engineering. Een voorbeeld daarvan is het zogeheten Blue Cooling Initiative. Het idee is vanaf zeeschepen zoutkristallen in de atmosfeer te schieten. Deze vormen vervolgens wolken die het zonlicht weerkaatsen, waardoor de gemiddelde temperaturen op aarde dalen. Een verwante techniek is de verkoelende werking van een grote vulkaanuitbarsting imiteren door grote hoeveelheden sulfaat in de atmosfeer te brengen. De gedachte erachter is hetzelfde: we kopen tijd om de energietransitie te voltooien, tijd die we nu niet hebben.
“Als verduurzaming onvoldoende soelaas biedt en geo-engineering te riskant is, hoe moeten we dan voorkomen dat de zaak volledig uit de hand loopt?”
Geo-engineering is controversieel. Het is in wezen onbekend terrein. We hebben, vinden de tegenstanders, onvoldoende inzicht in de mogelijke neveneffecten. Zij noemen onder andere verstoring van weerpatronen, aantasting van de ozonlaag, en verandering van het licht dat planten nodig hebben om te groeien. Los hiervan vrezen zij de geopolitieke risico’s. Stel dat één land enorme hoeveelheden sulfaat in de atmosfeer pompt om hitte te bestrijden, maar daardoor langdurige periodes van droogte in een buurland veroorzaakt. Er is om minder oorlog gevoerd. Wie hier tegenin brengt dat geo-engineering dus door de VN moet worden geregeld, gaat wel heel gemakkelijk voorbij aan het bewezen onvermogen van de volkerenorganisatie om lidstaten te dwingen eenmaal gemaakte afspraken na te komen.
Als verduurzaming onvoldoende soelaas biedt en geo-engineering te riskant is, hoe moeten we dan voorkomen dat de zaak volledig uit de hand loopt? Om te beginnen zijn er meer middelen om de temperatuurstijging tegen te gaan dan verduurzaming en geo-engineering. Efficiënter energiegebruik en het voorkómen van niet-duurzame houtkap en grootschalige aanplant van nieuwe bossen zijn bekende voorbeelden net als het zogeheten ‘decarboniseren’ van fossiele brandstoffen door te voorkomen dat kooldioxide bij verbranding in de atmosfeer terechtkomt (CCS). Maar ook hiervoor geldt, zoals het er nu naar uitziet, dat deze methodes bij lange niet voldoende zijn om de doelstelling in het Akkoord van Parijs - maximaal 2 graden temperatuurstijging - in 2050, te halen.
“Je geneest een zieke niet door symptomen te bestrijden; je verlicht slechts tijdelijk de klachten”
Alle kaarten op klimaatadaptatie zetten dan maar? Dat zou uitermate onverstandig zijn. Je geneest een zieke niet door symptomen te bestrijden; je verlicht slechts tijdelijk de klachten. We zullen, gezien het tempo waarmee het klimaat verandert, daarom door moeten gaan met energie besparen, verduurzamen, emissies verminderen en innoveren.
Vooral dat laatste is essentieel. Want dat is de blinde vlek van de somberaars: alle onheilsboodschappen van vandaag zijn gebaseerd op de huidige stand van de wetenschap. Toekomstige ontwikkelingen, economisch, sociaal en technologisch, zitten niet in de modellen. Als het verleden ons iets leert, is het dat de wereld van morgen er anders uit zal zien dan die van vandaag. Er staan in de onderzoeks- en ontwikkelingscentra genoeg duurzame potjes op het vuur, waarvan zeker een deel commercieel toepasbaar zal blijken.
Kortom, de energietransitie is niet mislukt. Zij zal andere, nieuwe paden volgen.