Voor de voorstanders van stevig klimaatbeleid zijn het sombere tijden. Alles wijst erop dat de ambitieuze klimaatdoelen van het recente verleden niet gehaald zullen worden. Dat geldt zowel voor het ultieme streven: de maximale temperatuurstijging die vastgelegd is in het Akkoord van Parijs, als voor de tussentijdse doelen tot 2050 die moeten zorgen voor een succesvolle traditie naar een volledig duurzame energievoorziening.
Waar komt dit door? De lijst van obstakels en bijbehorende frustraties is lang, ook als we ons beperken tot kwesties waar we binnen onze landsgrenzen in meer of mindere mate invloed op kunnen uitoefenen. De een beklaagt zich over het opportunisme van politiek en bestuur. De andere wijst op het kortzichtige aandeelhouderskapitalisme, waardoor bedrijven als het erop aankomt voor kortetermijnwinst kiezen in plaats van voorlopig minder renderende langetermijninvesteringen in een klimaatneutrale toekomst. Een derde wijst juist op de hoge energielasten en heffingen voor de industrie, die investeerders kopschuw maakt en bedrijvigheid over de grens jaagt. Te weinig aandacht (geld) voor onderzoek en ontwikkeling en (dus) innovatie bij overheid en bedrijfsleven scoort ook hoog op de lijst van ergernissen. En laten we de weerbarstige uitvoeringspraktijk niet vergeten. Denk, een willekeurige greep, aan de tekortschietende capaciteit van het stroomnet, personeelstekorten, NYMBYism, het stikstofgehannes, eindeloze vergunningstrajecten, waardoor noodzakelijke projecten óf niet van de grond komen óf veel te lang duren.
“Je kunt je in het vervolg dan ook de moeite besparen om überhaupt doelen te stellen, want die blijken als het erop aankomt, boterzacht”
Dit zijn zoals bekend allerminst nieuwe problemen. Ik loop al een tijdje mee en betrap mezelf erop dat ik elke keer als het over de stroperige gang van zaken in de energietransitie gaat, een gevoel van déjà vu krijg. In de loop der jaren zijn talloos veel congressen, symposia en debatten georganiseerd waarin van gedachten werd gewisseld over hoe we als land, als continent, als wereldgemeenschap deze gordiaanse knoop moeten ontwarren. Steeds weer keren dezelfde thema’s terug en krijgen we te maken met de tegenstellingen tussen maximalisten, die erop hameren dat de doelen van Parijs ten koste van alles gehaald moeten worden om natuur en mensheid voor de ondergang te behoeden en pragmatici, die wijzen op de politieke en economische en maatschappelijke nadelen van ondoordacht klimaatbeleid.
Hoe moeten we dit dilemma oplossen? De klimaatdoelen tussentijds aanpassen, zoals een pragmaticus als Remco de Boer onlangs op Energiepodium bepleitte? Het lijkt realistisch en logisch om zo op tegenvallers te reageren, maar er zit wel een forse adder onder het gras. Het einddoel staat immers, de opvattingen van klimaatontkenners en -sceptici buiten beschouwing gelaten, niet ter discussie: klimaatneutraal in 2050. Wie een tussentijdse doelstelling neerwaarts wil bijstellen, zou er dus wel direct bij moeten vertellen hoe dit ideaal desondanks toch verwerkelijkt kan worden. Gebeurt dat niet, dan komt het versoepelen van klimaatbeleid neer op het structureel vooruitschuiven van noodzakelijke maatregelen en raakt het behalen van het einddoel steeds verder uit zicht. Je kunt je in het vervolg dan ook de moeite besparen om überhaupt doelen te stellen, want die blijken als het erop aankomt, boterzacht.
Het is ironisch te noemen dat juist de industriële bedrijven die qua klimaatbeleid een pas op de plaats willen, in hun eigen organisaties allergisch zijn voor deze vrijblijvende manier van werken. Voor hen is ‘accountability’ een cruciale succesfactor. Wie z’n doelstellingen niet haalt, moet kunnen uitleggen waarom en met een geloofwaardig en vooral uitvoerbaar alternatief komen. Juist dit aspect lijkt volledig te ontbreken in de kritiek op de negatieve economische effecten van het huidige klimaatbeleid, zowel in Europa als Nederland.
“Als je ons het ene jaar verplicht dat we de interne verbrandingsmotor vóór 2035 moeten uitfaseren, vertel ons dan niet het volgende jaar dat dit toch niet nodig is”
Dat brengt mij op de inconsistentie van die kritiek. Ondernemingen willen naar eigen zeggen een betrouwbare overheid. Zoals James Watson onlangs in zijn interview met Energiepodium zei: “Ik spreek geregeld met de leiders van industriële bedrijven. Die willen maar één ding: zekerheid. Zij vertellen mij: ‘Als je ons het ene jaar verplicht dat we de interne verbrandingsmotor vóór 2035 moeten uitfaseren, vertel ons dan niet het volgende jaar dat dit toch niet nodig is. Zo kunnen wij geen zaken doen.’”
Dat mag zo zijn, maar je vraagt je wel af waarom de Europese auto-industrie desondanks te hoop loopt tegen deze deadline. Met succes, als de signalen uit Brussel ons niet bedriegen. Is hier sprake van een noodzakelijke correctie of van het bevorderen van dezelfde onbetrouwbaarheid waar de industrie zo van gruwt? Het antwoord daarop hangt meestal af van politieke voorkeuren. De Green Deal van de EU, waarvan de uitfasering van de verbrandingsmotor een onderdeel is, staat momenteel onder druk omdat de industrie vreest als gevolg van te ambitieus klimaatbeleid de concurrentieslag met niet-Europese fabrikanten te zullen verliezen. In Nederland klagen industriële bedrijven en hun lobbyisten steen en been over te hoge energieprijzen, de extra CO2-heffing bovenop het Europese emissiehandelssysteem, enzovoorts. Partijen die meer werk willen maken van het klimaatbeleid zijn niet bijzonder gevoelig voor deze klaagzangen. Ze waarschuwen dat de pijn die ambitieuze klimaatdoelen mogelijk op korte termijn veroorzaken, in geen enkele verhouding staat tot de ellende waarin we verzeild raken als de klimaatcrisis niet wordt bedwongen. In plaats van de muur waar we volgens Remco de Boer tegenaan dreigen te knallen bij ongewijzigd beleid, zien zij een ravijn waar we collectief instorten als we minder streng vasthouden aan de klimaatdoelen.
De toekomst is per definitie grillig en onvoorspelbaar. Dit wetende, lijkt het me toch beter om vast te houden aan eerdere afspraken. Die dwingen beleidsmakers, bedrijven en burgers om de ogen op de bal te houden, volop in te zetten op verduurzaming van de energievoorziening en, ook al is het met wisselend succes, oplossingen te zoeken voor eventuele negatieve effecten van noodzakelijke maatregelen.
Met zachte klimaatdoelen is de kans dat ze dat ook doen ongetwijfeld een stuk kleiner.