Zoeken

Samenwerken met buitenland bereikt meer en bespaart kosten

Pieter Boot: "Volg traditie van internationale oriëntatie en handelsgeest"

Het nieuwe kabinet heeft grote ambities op het terrein van energie- en klimaatbeleid. Kern daarvan is dat we de broeikasgasemissies met 49 procent willen terugbrengen, maar dat dit doel verder aangescherpt kan worden als we daarover in Europa of met omringende landen afspraken kunnen maken. Waarover zouden die afspraken kunnen gaan? Ik betoog dat het enerzijds gaat om op de elektriciteitsmarkt ellende te voorkomen en anderzijds om meer tegen lage kosten te bereiken.

Voor de hand ligt met omringende landen te bezien welke ambities gedeeld worden en welke aanpak daarbij past. Dat maakt het beleid van allen samen effectiever, maar als het niet gebeurt krijgt Nederland met perverse effecten van de eigen beleidsinzet te maken. Dit geldt vooral in de elektriciteitssector. De PBL-analyse van het regeerakkoord illustreert dat. Als wij de in het regeerakkoord genoemde CO2-prijs in de elektriciteitssector introduceren en de kolencentrales sluiten, levert dat een reductie van broeikasgasemissies van 16 megaton in 2030 op. Dat is 10 procent van de dan geraamde emissies. De aanvankelijke productie door kolencentrales wordt deels vervangen door die van gascentrales, anderdeels gaan we meer elektriciteit importeren. In heel Noordwest-Europa is de emissiereductie daardoor slechts 6 megaton. Anders is dat als ook de omringende landen zo'n CO2-prijs introduceren. De totale emissiereductie - vooral in Duitsland - bedraagt dan 20 megaton, maar omdat Nederland iets minder kan importeren en de gascentrales dus nog iets harder moeten draaien, is deze bij ons 15 megaton. Als minister Wiebes dus extreem succesvol zou zijn in zijn ambitie met omringende landen afspraken te maken, wordt het tekort in het nationale doelbereik groter, terwijl de reducties overall hoger zijn. Dat is raar. Hetzelfde geldt op iets andere wijze met de problemen in België. Daar is wettelijk vastgelegd dat de kerncentrales in 2022-2025 moeten sluiten, maar men heeft geen idee wat daarvoor in de plaats moet komen. Voorzien is al dat de interconnectie tussen Nederland en België wordt uitgebreid, dus het ligt voor de hand dat Nederlandse centrales meer gaan exporteren. Ook dat leidt hier tot hogere emissies. Rechtdoend aan de nationale verantwoordelijkheid ligt het voor de hand bij afspraken ook na te denken over de gevolgen die het handelen van het ene land in het andere heeft. Ook hebben we vragen die allen aangaan: hoe hervormen we de elektriciteitsmarkt bij veel meer zon- en windenergie, in welk tempo faseren we de kolencentrales uit? Het Pentalateraal Forum zou deze rol prima kunnen vervullen.
““Er is zelfs al een project beschikbaar van windparken in Roemenië””

Het regeerakkoord indiceert dat samen met andere landen ons doel ook verder aangescherpt kan worden. Duitsland heeft bijvoorbeeld al een hoger doel voor 2030 dan wij hebben. Het Europese doel voor 2030 is onvoldoende om een adequate bijdrage aan de ‘ruim onder de 2 graden' van Parijs te blijven, maar een pleidooi van Nederland alleen om dat te verscherpen zal weinig zoden aan de dijk zetten. Als het doel aangescherpt zou worden komen we in een situatie die enigszins vergelijkbaar is met die van het Kyoto-akkoord in 2008-2012. Toen heerste er angst dat Nederland grote moeite zou hebben het doel op eigen grondgebied te halen en werd al in een vroeg stadium onderzocht of dit ook mogelijk en goedkoper was door daarnaast projecten in het buitenland te financieren. Bij projecten in ontwikkelingslanden is dat nog steeds mogelijk en heet het Clean Development Mechanism (CDM), in landen met een eigen doelstelling heette het Joint Implementation (JI). Het Kyoto-protocol stond toe dat een land meer broeikasgassen mocht uitstoten als de uitstoot boven de toegestane emissieruimte vereffend zou worden door aankoop van rechten uit andere landen of uit de door Nederland meegefinancierde emissiereducerende buitenlandse projecten. Ongeveer 5 procent van de reductie in de gebouwde omgeving en het transport (de niet-ETS sectoren) werd in Nederland door deze aankoop gerealiseerd. Gaandeweg kwam er kritiek op het CDM-deel, omdat toch onduidelijk was of de projecten in zich ontwikkelende landen tot werkelijke emissiereductie leidden. Maar bij JI was dat anders. In de evaluatie door de SEO van het in 2007-2012 gevoerde energiebeleid was het onderdeel Joint Implementation een van de weinige beleidsinstrumenten waarvan zowel de doeltreffendheid als doelmatigheid als goed werden beoordeeld. De meeste JI-projecten vonden plaats in Rusland, een deel in de Oekraïne en een ander deel in de Oost-Europese EU-staten zoals Bulgarije of Roemenië. In Roemenië werden bijvoorbeeld waterkrachtcentrales en een windpark meegefinancierd. Wat ligt er nu meer voor de hand dan weer bij deze traditie aan te sluiten? Er is zelfs al een project beschikbaar van windparken in Roemenië dat aan het ministerie van Economische Zaken en Klimaat is aangeboden als bijdrage om de doelstelling hernieuwbare energie in 2020 te halen. Dit is mogelijk als een land zijn eigen doelstelling al heeft gerealiseerd en als het land wat de bijdrage wil meetellen aan een concreet project meebetaalt. Omdat de elektriciteitsprijs in Roemenië hoger is dan bij ons en de aanlegkosten van windparken lager zijn, is een project van 3 gigawatt in 2020 volgens de initiatiefnemers zonder subsidie maar met slechts een prijsgarantie mogelijk. Nederlandse bedrijven zouden bij de uitvoering betrokken kunnen worden.

De milieubeweging was, begrijpelijk, altijd bezorgd dat JI ten koste van inspanningen in eigen land zou gaan. Wanneer duidelijk afgesproken wordt dat de 49 procent emissiereductie voor het nationale grondgebied geldt, maar dat de inspanning daarboven ook elders plaats kan vinden, vervalt dit bezwaar. Het kabinet kan de ambities volledig invullen en aansluiten bij een in het verleden opgebouwde traditie van internationale oriëntatie en handelsgeest.

Pieter Boot is Hoofd sector Klimaat, Lucht en Energie bij het Planbureau voor de Leefomgeving

Pieter Boot

Pieter Boot is verbonden aan het CIEP en was sectorhoofd bij het PBL