Het Duitse ongemak met de consequenties van het beleid om zowel de opwekking van elektriciteit met kernenergie als de kolencentrales binnen dit decennium te sluiten, neemt toe. De uitbreiding van de zon- en windcapaciteit is nog lang niet zo groot dat de stroomoverschotten omgezet en ingezet kunnen worden in moleculen voor regelbare capaciteit. Om voldoende regelbare capaciteit in het systeem te hebben, zullen er in de tussentijd meer gascentrales moeten worden bijgebouwd. Als de Europese taxonomie wordt aangenomen zoals nu voorgesteld, dan kan dit als de centrales onder andere ‘waterstof-klaar’ zijn. Een overgangsprobleem dus waar vooral de Groenen in de regering ongemakkelijk van worden, terwijl de liberalen ongemakkelijk worden van het sluiten van regelbare capaciteit zonder een tastbaar alternatief. Het nog verse Duitse regeerakkoord staat meteen onder hoogspanning door de verschillende ideeën over hoe de transitie gemanaged moet worden zonder verlies aan energiediensten. Ook in Nederland kan een dergelijk ongemak ontstaan als door te veel sturen op alleen klimaatbeleid, de andere twee prioriteiten van het energiebeleid, betaalbaarheid en betrouwbaarheid, in het gedrang komen.
“De Nederlandse decentrale aanpak zorgt voor een behoorlijk ongeordende invulling van de ruimte”
Het EU Fit for 55-beleid en de daaruit voortvloeiende nationale klimaatambities zorgen voor een enorme druk om het bestaande energiesysteem in de volle breedte aan te pakken. Dat wil zeggen dat niet alleen de stroomproductie nog verder moet verduurzamen, maar ook in de industrie, het transport en de bebouwde omgeving flinke stappen moeten worden gezet. Directe elektrificatie van grote delen van de economie en waterstof vereisen een flinke verhoging van de ambities van vooral zon- en windproductie. De ruimtelijke afdruk van deze stroomproductie loopt voortdurend tegen weerstand aan, nu de zon- en windparken groter en de windmolens hoger worden. Het ‘buitengebied’ ervaart een industriële metamorfose die totaal niet strookt met de sociologie van deze gebieden. In enkele Duitse deelstaten wordt de voorgeschreven afstand van de bebouwde omgeving steeds groter om het afbrokkelende draagvlak te behouden. Ook in Nederland worstelt men, te meer omdat de omgevingsnormen nog dateren uit de echte begintijd van windmolens. En op grond van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie plaatst de Raad van State nu vraagtekens bij de basis van gehanteerde normen. Tegelijkertijd vangen bezorgde omwonenden in alle procedures en regelingen voortdurend bot. De Nederlandse decentrale aanpak zorgt bovendien voor een behoorlijk ongeordende invulling van de ruimte. Het draagt bij aan groeiende politieke onvrede en onthechting, vooral omdat het wenkend perspectief van de duurzame economie niet (genoeg) opweegt tegen het verlies aan leefbaarheid van de bewoners. Hier wreekt zich ook de tegenstelling tussen stad en platteland.
“Flexibiliteit in het energiesysteem is en blijft onmisbaar”
De vlucht naar de Noordzee is daarom begrijpelijk, zowel in Duitsland als in Nederland. Deze vlucht naar zee zorgt voor concentratie van de variabele productie op zee, maar ook voor aanlanding- en netwerkcomplicaties, waar conversie naar waterstof soelaas kan bieden om een duurzamer en werkend energiesysteem te creëren. Dit kost echter tijd en een gedegen stap-voor-stap planning, omdat er een grote volgordelijkheid bestaat in het uitvoeren van de plannen. Hier botsen politiek ongeduld, de complexiteit van de transitie en de gelijktijdigheid van beleidsmaatregelen in buurlanden zodat leentjebuur spelen lastiger wordt dan in eerdere jaren.
Juist op het moment dat de complexiteit van de transitie botst met het ongeduld van nationale en internationale politiek is het belangrijk om niet alleen te koersen op CO2-emissiereductie, maar ook leveringszekerheid en betaalbaarheid in het vizier te houden. De stijging van de gasprijzen en de zorg over volumes in de bergingen laat zien hoe belangrijk het is om het evenwicht te bewaren tussen de drie prioriteiten van het energiebeleid. Een belangrijke les is dat plannen niet alleen meevallen maar ook kunnen tegenzitten. Regelbare stroomcapaciteit is daarom belangrijk om het vertrouwen in de omschakeling naar meer variabele energiebronnen te behouden, ook als de zon niet schijnt en de wind niet waait. Flexibiliteit in het energiesysteem is en blijft onmisbaar.
“De nieuwe regeringen in Duitsland en Nederland kunnen de borst nat maken”
De ontwikkeling van een waterstofeconomie staat nog maar in de kinderschoenen. De inspanningen in Duitsland en in Nederland om die snel vlot te trekken zijn er. Niettemin kost het tijd om deze koolstofarme waardeketen op te bouwen en de energie- en grondstoffenbases van de hele economie te vervangen. Het realiseren van de eerste grote stromen vraagt tijd, zowel hier grootschalig geproduceerd als geïmporteerd. In de tussentijd zijn ook andere regelbare oplossingen nodig. Het afwijzen van allerlei tussenoplossingen als niet ‘2050 proof’, zoals gascentrales, CCS, blauwe waterstof, en biomassa, compliceert de omschakeling in de jaren naar 2050 toe. Het taxonomievoorstel van de Commissie probeert een brug te slaan naar de toekomst door voorwaarden te stellen aan het soort van installaties die later, na aanpassingen, gebruikt kunnen worden in de netto-nul samenleving.
Het hergebruik na aanpassingen aan installaties, zoals nu ook gaat gebeuren met een deel van het gastransportsysteem in Nederland voor waterstof, is maatschappelijk nuttig en zou zo mogelijk ook elders in het energiesysteem toegepast kunnen worden. Met enige verbazing las ik dan ook het recente bericht dat in Nederland een nagenoeg nieuwe kolencentrale wellicht wordt afgebroken in plaats van omgebouwd naar een duurzamere brandstof. Juist door de gelijktijdigheid van maatregelen in Duitsland (en België) en de voorziene complete kolenuitstap van Nederland in 2030, kiezen we in Nederland net als Duitsland impliciet voor gascentrales als regelbaar vermogen. Deze plannen zijn wellicht bedacht in een tijd dat de gasmarkt ruim bevoorraad was - het zat mee - maar inmiddels bestaat er krapte – het zit tegen - en is de relatie met een belangrijke leverancier van gas aan de EU ook nog eens behoorlijk bekoeld. Wat opties openhouden om de emissiereducties te bereiken lijkt daarom geen overbodige zaak. De nieuwe regeringen in Duitsland en Nederland kunnen de borst nat maken.