Kortgeleden werd bekend dat Sultan Ahmed al-Jaber, CEO van Abu Dhabi’s staatsoliebedrijf ADNOC, de volgende VN-klimaatconferentie, COP28, gaat voorzitten. Dat leidde vooral in de kringen van groene politici en actievoerders tot consternatie en gefronste wenkbrauwen, want hoe is het mogelijk dat de baas van een onderneming die niet minder maar méér olie wil oppompen, de leiding krijgt over een proces dat er juist op gericht is om de wereld minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. ‘Je vraagt’, zei een boze klimaatactivist, ‘een wapenhandelaar toch ook niet om een vredesconferentie voor te zitten?’ GroenLinks Europarlementariër Bas Eeckhout, geciteerd in NRC, vond het ook een blunder. ‘Alleen met een exit uit fossiel zijn de Parijs-doelen te halen. Als je dat serieus neemt, moet je daar ook de consequenties aan verbinden voor de fossiele industrie. Een voorzitter met twee petten op is echt next level belangenverstrengeling.’
“Abu Dhabi heeft geen belang bij klimaatbeleid dat op korte termijn ten koste zou gaan van de export van fossiele energiedragers”
De afkeurende reacties zijn begrijpelijk. Ondanks alle fraaie recente verklaringen van de nieuwbakken COP-voorzitter over de noodzaak om haast te maken met de implementatie van de Parijse ambitie om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging beneden de 1,5 graad te houden, heeft hij op z’n minst de schijn tegen. Zijn firma stelt zich ten doel om de huidige output van vier miljoen vaten per dag te verhogen tot vijf miljoen. Hij zal hier ongetwijfeld de aandacht van af willen leiden door te wijzen op zijn andere baan, oprichter en CEO van Masdar, een firma die zich toelegt op de ontwikkeling en financiering van duurzame energie en een van de grootste investeerders op dit gebied is in de wereld.
De waarheid is echter dat Abu Dhabi, ondanks alle schone woorden van al-Jabr over duurzaamheid, als puntje bij paaltje komt geen belang heeft bij klimaatbeleid dat op korte termijn ten koste zou gaan van de export van fossiele energiedragers. Ook dit emiraat zal de komende jaren voor zijn inkomsten grotendeels afhankelijk blijven van de verkoop van ruwe olie en, in mindere mate, aardgas. Het financiële gat dat zou ontstaan als deze bron wegvalt, valt niet te compenseren met de uitgaven van toeristen die zich komen vergapen aan met oliegeld gefinancierde eigentijdse barokke architectuur zoals de Sheikh Zayed Grote Moskee, die plaats biedt aan 41.000 (!) gelovigen, de Burj Mohammed Bin Rashid (381m) en, jawel, het hoofdkwartier van ADNOC (342m).
“Het grootste deel van de mondiale olie- en gasbusiness wordt niet door Shell c.s. gerund maar door staatsconglomeraten buiten Europa”
Hoe het ook zij, klimaatbewuste bezwaren uit Europa tegen het profiel van de tijdelijke COP-voorzitter hebben kennelijk geen rol gespeeld bij diens benoeming. En ook dat is te begrijpen. Als iets de afgelopen tijd duidelijk is geworden, dan is het wel dat het arme Zuiden steeds minder boodschap heeft aan beginselen en opvattingen van het rijke Noorden, ongeacht het onderwerp. Dat klimaatverandering een grote bedreiging vormt, weten ze zelf maar al te goed, maar het enige middel om zich van hun armoede te bevrijden – economische groei – weegt voor de meesten net iets zwaarder dan de angst voor natuurrampen en schadelijk verlies aan biodiversiteit. Die groei leidt daar tot een stijgende vraag naar energie en dus, wegens onvoldoende beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen, tot een toenemende afzet van fossiele brandstoffen. De belangrijkste vindplaatsen hiervan bevinden zich niet in ons deel van de wereld maar in landen daarbuiten, in het Midden-Oosten, in Afrika, Latijns-Amerika en Rusland. En die hebben net als Abu Dhabi er alle belang bij om de kip met de gouden eieren niet te slachten voordat ze van de leg raakt. Daar komt bij dat noch de opkomende economieën, noch de rijke oliestaten zich de les willen laten lezen door een werelddeel dat velen van hen nog niet zo heel lang geleden koloniseerde en hun (bodem)schatten roofde.
Veel Europeanen die begaan zijn met het lot van de wereld, geven zich hiervan onvoldoende rekenschap. Bovendien denken zij als het erop aan komt, nog net zo eurocentrisch als de kolonialen in het verleden, ook al is het dan in dit geval met de beste bedoelingen. Zij richten zich vrijwel uitsluitend tot de eigen overheden wegens in hun ogen tekortschietend klimaatbeleid en kapittelen westerse energieconcerns, omdat de winning en verkoop van fossiele brandstoffen nog steeds de kern van hun bedrijfsactiviteiten vormt. Dat laatste is dan weer niet zo vreemd wegens, zie boven, de wereldwijd hoge vraag naar deze energiedragers. Want aanbod volgt vraag, niet andersom. Wie denkt dat dit basisbeginsel van de markteconomie kan worden omgedraaid door hier naar de rechter te stappen en Shell cum suis te dwingen om te stoppen met het investeren in fossiele activiteiten, lijdt aan een ernstige vorm van geopolitieke bijziendheid. Het grootste deel van de mondiale olie- en gasbusiness wordt namelijk niet door hen gerund maar door staatsconglomeraten in productielanden buiten Europa, die ook zonder deze concerns zolang het kan door kunnen en zullen gaan met hun olie- en gasproductie.
“Zeker in tijden van crisis blijkt keer op keer dat het hemd nader is dan de rok”
Het kind van de rekening zijn vooral de ontwikkelingslanden die niet over fossiele hulpbronnen beschikken en bovendien het kwetsbaarst zijn voor klimaatverandering. Zij kijken daarom bij gebrek aan financiële en andere middelen en ondanks de moeizame onderlinge verhoudingen naar het rijke noorden voor hulp. Het gaat om groot geld. In een plan dat vorig jaar werd gepresenteerd tijdens de COP27 in Sharm-el-Sheikh, staat dat een mondiale transitie naar een ‘low carbon’-economie investeringen van tussen de 4 en 6 biljoen dollar per jaar vereist. Per jaar! Hoe dat geld bij elkaar gebracht moet worden, blijft voorlopig een raadsel. Een complicerende factor is dat de kwetsbaarste landen nu meer prioriteit geven aan klimaatadaptatie dan mitigatie, want, ongeacht de behoefte aan fossiele brandstoffen, de temperaturen zullen voorlopig blijven stijgen. Eerder hadden ontwikkelde landen afgesproken dat zij daarvoor vóór 2020 100 miljard dollar zouden storten in een door de Verenigde Naties te beheren fonds. Dit verhoudingsgewijs bescheiden bedrag is echter bij lange na niet gehaald.
En ook dat is niet verrassend. Hulpverlening aan ontwikkelingslanden is door de jaren heen problematisch gebleken. In de eerste plaats omdat de meeste politici in de democratisch geregeerde donorlanden hun aandacht liever richten op nationale vraagstukken en beleid. Zeker in tijden van crisis blijkt keer op keer dat het hemd nader is dan de rok. Bovendien zijn er zorgen over de besteding van het ontwikkelingsgeld. Hoeveel verdwijnt in de zakken van corrupte autocraten en hun entourage?
Toch is duidelijk dat de meeste klimaatwinst in ontwikkelingslanden te halen is en ontwikkelingssamenwerking dus met voorsprong de doeltreffendste manier is om klimaatverandering tegen te gaan en de gevolgen te bestrijden. Deze kwestie zal de internationale klimaatconferenties al met al blijven domineren. Op naar de volgende, COP28, onder de bezielende leiding van een olieboer