Rob
Aalbers, Centraal Planbureau: "De paradox van zonnecellen is dat het niet
uitmaakt wat ze kosten"
Niets is echter minder waar. In een recente studie laat het Centraal Planbureau zien dat zelfs als de kostprijs van zonnecellen in 2050 is gedaald tot ongeveer 550 euro per kW-piek en de prijs van een emissierecht met een factor 50(!) is gestegen tot ruim 350 euro, het marktaandeel van zonnecellen in Europa nauwelijks boven de 1% uitkomt. En mochten de kosten van zonnecellen in 2050 onverhoopt dalen naar 180 euro per kW-piek - zon komt dan bijna gratis uit het stopcontact - dan nog blijft het marktaandeel zon steken op een schamele 7%*.
De toekomst van de zonnecel wordt namelijk niet bepaald door wat hij kost, maar door wat hij waard is. En in Europa is dat verrassend genoeg, bar weinig. Dat het uiteindelijk draait om waarde in plaats van kosten, mag natuurlijk geen verrassing zijn. U koopt uw smartphone toch ook niet, omdat hij in vergelijking met een mobieltje zo lekker goedkoop is?
““Zonnecellen leveren vrijwel geen bijdrage aan de Europese piekvraag””
Elektriciteit uit zonnecellen is
zo weinig waard, omdat zonnecellen hun elektriciteit voornamelijk in de zomer
produceren. En weliswaar staat dan bij steeds meer mensen de airconditioning
aan, maar de vraag naar elektriciteit in Europa piekt, in tegenstelling tot de
vraag in andere werelddelen, in de winter. Zelfs in een land als Spanje (Bron: entsoe.org). Omdat zonnecellen daarmee vrijwel geen
bijdrage leveren aan de Europese piekvraag zijn zij alleen inpasbaar als er
naast elke zonnecel een volledige backupinstallatie of voldoende seizoensopslag
wordt gebouwd. En dat maakt zonnecellen duur. Zo duur, dat vrijwel elke andere
vorm van elektriciteitsopwekking goedkoper is.
Maar zelfs in het geval dat de inpassingskosten van zonnecellen onverhoopt zouden
meevallen, dan nog is het onwaarschijnlijk dat ze een groot deel van de
elektriciteitsmarkt zullen veroveren. Zonnecellen verliezen de concurrentieslag
namelijk vrijwel altijd van biomassavergassing met CO2-opslag
(BECCS). En opnieuw draait het hier om waarde in plaats van kosten. Het unieke
van BECCS is namelijk dat de uitstoot van CO2 negatief is: de CO2
die eerst door planten uit de atmosfeer is opgenomen, wordt - na vergassing -
afgevangen en onder de grond opgeslagen. Het is deze negatieve CO2-uitstoot
die BECCS waardevol maakt in scenario's met forse emissiereducties en hoge CO2-prijzen.
Door de inzet van BECCS kunnen we dure emissiereducties in andere sectoren,
zoals transport, namelijk uit- of afstellen. En dat maakt BECCS, ondanks de
veel hogere kosten, waardevoller dan zonnecellen.
De paradox van zonnecellen is daarmee dat het niet uitmaakt wat ze kosten. In
waarde leggen ze het vrijwel altijd af tegen andere technologieën om
elektriciteit mee te produceren. Gaat daarmee definitief het licht uit voor
grootschalige toepassing van zonne-energie in Europa? Nee, er gloort nog een sprankje
hoop. Behalve met zonnecellen kan elektriciteit namelijk ook geproduceerd
worden met zonnekrachtcentrales. U kent ze wel, die spiegels in de woestijn. Bij
een grootschalige toepassing moeten wij Nederlanders onze stroom dan natuurlijk
wel uit de Sahara willen halen. Of dat gezien de recente ontwikkelingen in het
Midden-Oosten een verstandige keuze is, laat ik aan u over.
Rob Aalbers
is econoom en programmaleider bij het Centraal Planbureau. Hij schrijft zijn
columns op persoonlijke titel.
*Op basis van aanvullende berekeningen die op te vragen zijn bij het Centraal
Planbureau.