Begin vorig jaar trok een bijzonder nieuwsbericht mijn aandacht. Personeel van VDL Nedcar in Born (L) protesteerde tegen een actie van een groep milieuactivisten die het nabijgelegen Sterrebos van de kapbijl wilde redden en zich daartoe vastgeketend had aan een reeks bedreigde bomen. Nedcar meende dat het bos moest wijken voor de uitbreidingsplannen van de autofabrikant, die essentieel werden geacht voor het voortbestaan van het bedrijf. De werknemers sloten zich hierbij aan en vonden dat de activisten met hun protesten hun werkgelegenheid op het spel zetten. Bedrijf en personeel kregen hun zin. De grond van het Sterrebos is inmiddels bouwrijp gemaakt voor een uitbreiding die – o ironie – er hoogstwaarschijnlijk nooit zal komen. De fabriek in Born, ooit in 1967 opgericht als compensatie voor de mijnsluitingen en begonnen als bouwer van het iconische Dafje, daarna van Volvo’s en Mitsubishi’s, is op sterven na dood. De huidige opdrachtgever BMW, die er Mini’s laat assembleren, houdt het binnenkort voor gezien. De kans dat VDL Nedcar een andere opdrachtgever kan vinden, is klein. Een Amerikaanse producent van elektrische auto’s leek de duurzame redder in de nood te worden, maar haakte af, toen bleek dat de subsidiepotten voor verduurzaming thuis beter gevuld zijn dan in Europa. Een groot deel van het personeel wordt later dit jaar daarom ontslagen; de rest volgt of vindt mogelijk elders emplooi binnen het VDL-concern, nadat de laatste Mini van de assemblagelijn is gerold.
Achteraf zijn er alleen maar verliezers. De mensen die voor hun broodwinning direct of indirect afhankelijk zijn van Nedcar, de natuurliefhebbers die een stukje bos zagen verdwijnen en Nederland als geheel, dat opnieuw machteloos moet toezien hoe een industrieel icoon ten onder gaat.
“Het schreeuwend gebrek aan vakkundig personeel is een belangrijke rem op de energietransitie”
De gang van zaken bij Nedcar staat model voor iets breders, namelijk de botsing tussen de materiële belangen van werknemers in de traditionele industriële sector en de agenda van natuurbeschermers en klimaatactivisten. Linkse politici werpen zich traditioneel op als ondersteuners en vertegenwoordigers van beide groepen. Een politieke partij, GroenLinks, heeft hieraan zijn naam te danken. Maar zoals de gebeurtenissen in het Sterrebos aanschouwelijk maakten, zo vanzelfsprekend is die alliantie niet. Industriële bedrijven zijn voor hun productieproces veelal afhankelijk van fossiele grondstoffen en energie. Hun activiteiten gaan daardoor niet zelden ten koste van de kwaliteit van lucht, water en bodem om over de opwarming van het klimaat maar te zwijgen. Hetzelfde geldt voor het verbruik van hun producten. Hoe lastiger het deze ondernemingen om die reden wordt gemaakt, des te groter de kans dat ze geheel of gedeeltelijk verhuizen naar delen van de wereld waar ze als brengers van welvaart met open armen zullen worden ontvangen. Voor het hier overbodig geworden personeel is er in het beste geval een sociaal plan. Verder mogen ze het zelf uitzoeken.
De milieu- en klimaatbeweging doet hier nogal luchtig over. Het schreeuwend gebrek aan vakkundig personeel is een belangrijke rem op de energietransitie. Daardoor kunnen de meesten toch aan de slag in sectoren die de toets der duurzaamheid wel doorstaan? De kosten van omscholing, herplaatsing, inkomensverlies, enzovoort kunnen worden afgewenteld op de ondernemingen die het milieu verontreinigen. In een gezamenlijke verklaring stelden Milieudefensie, Greenpeace en Natuur & Milieu dat dit ook logisch is. ‘Zij hebben lang geprofiteerd van de situatie zoals die was. Het is daarom rechtvaardig dat vervuilende bedrijven zelf de rekening oppakken van een sociale transitie, zodat de lasten voor belastingbetalers beperkt blijven.’
“Nastrevenswaardige doelen, maar niet de zaken waar de gemiddelde hedendaagse arbeider bij uitstek warm voor loopt”
Interessanter dan deze voorspelbare opstelling van de milieuclubs is de opvatting van de vakbeweging terzake, meer bijzonder de grootste bond, de FNV. Als er één organisatie is die het ideologische dilemma belichaamt waar progressieven vandaag de dag tegenaan lopen, dan is het deze loot aan de sociaaldemocratische stam. Vakbonden vertegenwoordigen bij uitstek de factor arbeid en vormen daarmee het noodzakelijke tegenwicht tegen die andere voor een gezonde economie essentiële factor, kapitaal. Als ze in het nieuws komen, is dat gewoonlijk om de rechten van werknemers te verdedigen, te onderhandelen over betere arbeidsvoorwaarden en, als dat niet tot een akkoord leidt, het stakingswapen in te zetten. Daarmee bevinden ze zich automatisch aan de linkerkant van het politieke spectrum. Daar houdt alleen de SP stug vast aan het aloude brood-en boter-socialisme, terwijl PvdA en zeker GroenLinks de laatste jaren toenemend de nadruk leggen op andere prioriteiten: inclusiviteit en diversiteit, armoedebestrijding en last but certainly not least: natuurbehoud en klimaatbeleid. Nastrevenswaardige doelen, daar niet van, maar niet de zaken waar de gemiddelde hedendaagse arbeider, afgaande op het electorale landschap, bij uitstek warm voor loopt.
Wat betekent dit voor de FNV? Die zou om te beginnen zichzelf niet meer zijn als ze niet ook opkwam voor de materiële belangen van haar leden in de zware en fossiele industrie. Kortgeleden overhandigde de vakorganisatie daarom aan minister Jetten van Klimaat en Energie een manifest dat er in het kort op neerkomt dat de overheid een fonds moet opzetten voor werknemers die als gevolg van de verduurzaming van de economie hun baan dreigen te verliezen. Deze pot met geld, het WERK-fonds gedoopt, zou te vergelijken zijn met het in 2021 geïntroduceerde Kolenfonds, dat bedoeld is om medewerkers van te sluiten kolencentrales financieel en anderszins te helpen bij de overgang naar ander werk. In tegenstelling tot Milieudefensie c.s. ziet de FNV het dus vooral als een overheidstaak om hiervoor middelen vrij te maken. Dat is te begrijpen. Ze weten daar uit ervaring dat bij een krimpende of al verdwenen onderneming weinig valt te halen.
“Opmerkelijk, want de FNV zet hiermee willens en wetens een deel van haar achterban in de kou”
Maar er wringt hier iets. Onlangs bleek dat de FNV ook actief werk wil maken van het terugdringen van investeringen in bedrijven die in de olie- en gassector actief zijn en daarmee indirect van de werkgelegenheid die deze bedrijven creëren. Het ledenparlement nam op 9 juni het besluit om dit in de statuten vast te leggen. In een interview met Trouw dat op die dag verscheen, vertelde landelijk bestuurder Piet Rietman dat zijn organisatie er in de besturen van pensioenfondsen op zal aandringen om de betreffende aandelenpakketten te vervangen door groene beleggingen. Hij erkent dat deze koerswijziging tot verlies van banen kan leiden, maar ziet dat als onvermijdelijk.
Opmerkelijk, want de FNV zet hiermee willens en wetens een deel van haar achterban in de kou. Dit om een hoger geacht doel, het tegengaan van klimaatverandering, te dienen. De gevolgen van het banenverlies moet volgens goed links gebruik de Staat dus maar opvangen. Maar … hoezo onvermijdelijk? Institutionele beleggers die menen dat olie- en gasbedrijven een belangrijke rol kunnen en dus ook moeten vervullen in de energietransitie, kunnen hun stemrecht tijdens aandeelhoudersvergaderingen juist aanwenden om die bedrijven méér te laten investeren in duurzame activiteiten en daarmee in duurzame werkgelegenheid. Dat is precies de missie van een organisatie als Follow this, die coalities probeert te bouwen van aandeelhouders die vinden dat de Shells van deze wereld het roer drastisch(er) moeten omgooien. Door weg te lopen omdat het allemaal niet genoeg opschiet, geef je dit instrument uit handen aan beleggers die uitsluitend belang hechten aan het rendement op hun geïnvesteerd vermogen.
Net als voorheen het ABP ziet de FNV desondanks niets (meer) in deze aanpak. Die zet, aldus de vakbond, onvoldoende groene zoden aan de dijk. In het genoemde Trouw-interview verklaarde Piet Rietman daarom dat ‘het argument om fossiele beleggingen te behouden niet langer geloofwaardig is. Het is tijd om te zeggen: haal het geld er weg’.
Ik vermoed dat de aanhangers van het ongebreidelde aandeelhouderskapitalisme en de besturen van ‘Big Oil’ dat eigenlijk wel best vinden. Hoe minder die last hebben van groene wereldverbeteraars die hun op het creëren van aandeelhouderswaarde en winstmaximalisatie gerichte strategie op de korrel nemen, des te beter het is. Dat wil zeggen: voor hun portemonnee, niet voor het klimaat.
Of linkse mensen daar ook blij mee moeten zijn? Ik laat het oordeel graag aan de lezer.
Foto: Wikipedia - Ausmericano