‘Weinigen kunnen bogen op net zo’n gevarieerde loopbaan als Nienke Homan (46). Het cv van de Groningse belangenbehartiger en ondernemer vermeldt zulke uiteenlopende functies als pedagogisch medewerker voor een jeugdzorginstelling, projectleider van Greenpeace, kwaliteitsfunctionaris bij een een kraamzorgorganisatie en directeur/oprichter van een producent van duurzame interieurproducten. Maar velen kennen haar vooral als gedreven en succesvol regionaal politica en bestuurder. Tussen 2012 en 2015 was zij in de Groningse Staten lid en fractievoorzitter namens GroenLinks. Vanaf 2015 tot 2021 droeg ze voor deze partij als gedeputeerde onder meer verantwoordelijkheid voor regionale energietransitie, klimaat en milieu. Een jaar na haar vertrek uit de politiek volgde een verrassende carrièremove. Ze werd voorzitter van de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie. Homan combineert deze functie met onder andere het voorzitterschap van het Platform Nationaal Programma Verduurzaming Industrie. Vermeldenswaard is haar mede-eigenaarschap van de bedrijven Impact Hydrogen BV, dat internationaal waterstofprojecten organiseert en Hycooker BV, een producent van waterstofbranders voor huishoudelijk gebruik. Daarmee bevestigt ze haar reputatie als promotor en aanjager van waterstof als duurzaam alternatief voor fossiele brandstoffen.’
Van de groene politiek naar een lobby-organisatie van de industrie. Een opmerkelijke overstap. Waarom heb je hiervoor gekozen?
‘Ik houd me zoals je weet al heel lang bezig met alles wat samenhangt met energie en verduurzaming. Dat ik indertijd de politiek ben ingerold is min of meer toeval. Ik deed het niet omdat ik zonodig bestuurder wilde worden, maar meer omdat ik ervan overtuigd was dat dingen beter konden en dat je om je doelen te bereiken moet samenwerken met diverse partijen. De uitdaging is de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Dat is de overeenkomst tussen wat ik als gedeputeerde deed en wat ik nu nog steeds doe: samen met kennisinstellingen en bedrijven programma’s opzetten en vervolgens kijken wat nodig is om doelen te verwerkelijken. Als voorzitter van een belangenorganisatie richt je je daarbij vooral op de langere termijn, vanuit het gedeelde besef dat je alleen niets kunt bereiken. Op basis van die langetermijnstrategie, weet je welke besluiten nu nodig zijn.’
De vraag is hoe ver je invloed reikt. Uiteindelijk zijn het toch politici, bestuurders en ambtenaren die het beleid vormgeven. Een beleid dat momenteel in de ogen van de industrie fors tekortschiet.
‘Die teleurstelling is terecht. Kijk waar we vandaan komen. We waren in Nederland best wel verwend met de petrochemie, de Rotterdamse haven, goedkoop aardgas. We zitten nu in een overgangsfase waarin we anders met grondstoffen en energie moeten leren omgaan, terwijl de geopolitieke spanningen toenemen. De vraag is hoe bedrijven toekomstbestendig moeten worden en blijven. Dat vereist een andere aanpak door de industrie en een andere rol binnen Europa ten opzichte van de rest van de wereld. Dat klinkt misschien vaag, maar ik zie het als mijn taak om deze opgave zo concreet mogelijk te maken. Daarvoor heb je eerst een gezamenlijk einddoel nodig. Zowel de wet- en regelgeving als de activiteiten in de fabrieken moeten daar naartoe werken. Zo niet, dan werkt iedereen in een ander richting en ontstaat chaos. Helaas zijn we daar nu in terechtgekomen. En het had anders gekund.’
‘We weten al heel lang dat we moeten verduurzamen. Het betekent in de praktijk de beschikbaarheid van duurzame energie en grondstoffen, meer aansluitingen op de elekriciteits- en waterstofinfrastuctuur, duurzame processen, producten en diensten. Beleidsmakers moeten dit tastbaar maken, zodat de betrokkenen weten wat ze moeten doen.’
Jij hebt een uitgesproken groen profiel. Voor mensen als jij is het einddoel helder: een klimaatneutrale energievoorziening, géén vervuilende productieprocessen en producten, een circulaire economie, enz. Maar zijn bedrijven wel in staat om de beslissingen te nemen die voor het het halen van dat doel nodig zijn? Ze hebben met geopolitieke ontwikkelingen te maken die ze niet kunnen beheersen en met aandeelhouders die wellicht veel minder geïnteresseerd zijn in vergroening.
‘Ja, daar zijn ze toe in staat mits de randvoorwaarden goed zijn. Bedrijven moeten geld verdienen, het zijn geen filantropische instellingen. Ze kunnen heus een tijdje genoegen nemen met minder inkomsten, zolang er maar zicht blijft op voldoende rendement in de toekomst. Bij de VNCI en het Platform van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie zijn heel verschillende bedrijven aangesloten: klein, middelgroot, groot, start-ups die vaak spin-offs van bestaande ondernemingen zijn. Maar ze hebben gemeen dat hun verdienmodel moet kloppen, want je moet duurzame producten wel kunnen verkopen. De hiervoor benodigde investeringen zijn enorm, want al die fabrieken moeten niet alleen verduurzamen, maar daarnaast ervoor zorgen dat de bestaande operaties aan alle eisen blijven voldoen. Dat zijn in feite dubbele kosten, die bedrijven alleen willen en kunnen opbrengen als de kans dat ze die terugverdienen, groot is.’
En die kans is momenteel niet zo groot…
‘Nee, allerminst. Op dit moment worden die nieuwe investeringen daarom amper in Nederland gedaan. Ook niet in de rest van Europa trouwens. Aandeelhouders en investeerders zijn niet gek. Ze investeren daar waar ze rendementen verwachten.’
Vaak zijn dat landen waar ze niet hoeven te verduurzamen. Waarom heeft West-Europa in het algemeen en Nederland in het bijzonder toch goede kaarten om die bedrijven hier te houden.
‘Ik ben heel bezorgd dat we die kaarten kwijtraken, maar vooralsnog hebben we ze wel. We wonen in een unieke delta met grote havens als Antwerpen en Rotterdam en een omvangrijk achterland. Het is een perfecte plek voor offshore wind en daarmee voor goed georganiseerde en goedkope energie. De basisinfrastructuur is van hoge kwaliteit net als de kennis en expertise. De politieke stabiliteit is ook een factor. We mogen verder niet vergeten dat de afzetmarkt in Europa gigantisch is. Tachtig procent van alle gemaakte chemische producten blijft hier.’
Waarom zou dat nodig zijn als het goedkoper is om producten van buiten Europa te importeren?
‘Ik erger me aan die redenering. Sommigen vinden dat we de basisindustrie hier niet nodig hebben. Maar de reden dat we hier fijnchemie, specialties en high-tech hebben, is dat er ook low-tech is. Je kunt alleen maar succesvol innoveren als je zicht hebt op de hele keten. Het verklaart ook waarom er zoveel spin-offs van bestaande bedrijven zijn.’
Desondanks verdwijnt steeds meer bulkchemie naar niet-Europese locaties.
‘Ja en dat is doodzonde, want het vergroot de afhankelijkheid van landen waarvan je liever niet afhankelijk wilt zijn. Natuurlijk, er is een wereldmarkt. Strategische autonomie betekent niet dat je alles zelf moet maken, maar je moet wel nadenken over wat je echt hier wilt houden.’
‘Ik ben ervan overtuigd dat duurzaamheid ook een verdienmodel is. Het probleem is dat de daarvoor benodigde investeringen pas op langere termijn renderen. Dat was heel anders bij vorige transities zoals van kolen naar gas. De voordelen daarvan waren direct merkbaar. Iedereen zag de meerwaarde van minder kolen scheppen en minder vervuiling. Nu is de vooruitgang minder tastbaar. Dat maakt het heel lastig. Duurzaamheid levert in het begin niets op; het kost voorlopig alleen maar geld.’
Tenzij je de nadruk legt op andere voordelen die vaak gepaard gaan met verduurzaming zoals verbetering van de luchtkwaliteit dankzij de groei van elektrisch vervoer.
‘Dat klopt op zich, maar het duurt wel even voordat dit effect merkbaar is wanneer fabrieken willen verduurzamen. Zo’n ombouw duurt best lang. Het is de kunst om in het oog te houden dat het hier gaat om het welzijn en de welvaart van morgen.’
Of bedrijven moeten worden geholpen om te verduurzamen, is onderdeel van de politieke strijd. Links hamert op de noodzaak van klimaatbeleid en heeft minder oog voor het verdienvermogen van de industrie; rechts steunt het klimaatbeleid zolang het niet ten koste gaat van datzelfde verdienvermogen. Hoe moeten beide standpunten met elkaar worden verbonden?
‘Laat ik voor het antwoord hierop bij mezelf blijven. Wij hadden onvoldoende door dat we bezig zijn een nieuwe economie te creëren. We hebben te eenzijdig naar CO2-reductie gekeken, teveel naar besparing. Het ging meer over reduceren dan over ombouwen en opbouwen. China heeft dat beter gedaan. Daar hebben ze besloten dat ze zich op een aantal veelbelovende sectoren willen concentreren, waarin ze heel goed willen worden maar wel op een duurzame manier. Voorbeeld: zonnepanelen. Zo moeten wij het ook doen. Het uitgangspunt is een sterk verdienmodel; duurzaamheid is daarbij de randvoorwaarde.’
Een ander strijdpunt is die tussen elektronen en moleculen, tussen de voorstanders van ‘alles elektrisch’ en zij die vinden dat we in de energietransitie ook gasvormige energiedragers nodig hebben: waterstof en biogas maar ook aardgas. Wie heeft gelijk?
‘Het is een belachelijke tegenstelling. Alle bedrijfsprocessen elektrificeren is een illusie. Dat we zouden moeten kiezen tussen moleculen en elektronen is dus echt onzin. We hebben beide nodig, waarbij de belangrijkste vraag is hoe ze elkaar kunnen aanvullen. Het gaat er daarbij om hoe snel we een en ander kunnen realiseren en wat de meerwaarde voor de maatschappij is. Pas daarna moeten we nadenken over de kosten. We zien nu dat bedrijven niet uit kunnen breiden of überhaupt niet kunnen verduurzamen, omdat ze geen aansluiting kunnen krijgen. Het zou me een lief ding zijn als Gasunie en TenneT gezamenlijk met een plan komen hoe de industrie door integratie van moleculen en elektronen in staat wordt gesteld te verduurzamen. Het is toch raar dat we van regionale netbeheerders wel vragen dat ze met een geïntegreerd plan komen, maar van de landelijke netbeheerders niet.’
Welke rol mogen fossiele brandstoffen nog spelen in de transitie, ook op langere termijn?
‘Het is onvermijdelijk dat een deel van energiemix fossiel zal blijven. Ook in 2040. Ik vind de discussie over hoeveel procent dat dan moet zijn, eigenlijk een non-issue. Het Europese emissiehandelssysteem zorgt ervoor dat het produceren en gebruiken van duurzame energie concurrerend wordt met fossiel. Helaas duurt het langer dan eerder gedacht dat dit omslagpunt wordt bereikt. Dat heeft te maken met de problemen waar we het al over hadden: gebrek aan duurzame energie, ontoereikende infrastructuur, e.d. Om dit te doorbreken hebben bedrijven een handelingsperspectief nodig. Dat hebben ze nu niet. Er is met andere woorden wel een stok, maar geen wortel. Daardoor loopt het vast.'
Je spreekt als lobbyist geregeld met politici en bestuurders. Kennelijk komt deze boodschap niet of onvoldoende over. Wat zit daarachter?
‘We hebben met een integraal vraagstuk te maken, maar het beleid is over verschillende ministeries verdeeld. Er is een Ministerie van Groene Groei en Klimaat, maar voor een aantal van de genoemde belemmeringen is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk. Het stikstofprobleem ligt bij Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, maar omdat dit niet wordt opgelost, kunnen verduurzamingsprojecten nog niet doorgaan. Het ontbreekt aan centrale regie.'
‘Het is niet uit te leggen dat er acht tot tien jaar ligt tussen het aanvragen van een aansluiting en de uitvoering. Het middel om dat op te lossen bestaat al: de crisis- en herstelwet. De omstandigheden rechtvaardigen de inzet daarvan. We hebben geopolitieke spanningen, krimpende industrie, minder banen, ambitieuze klimaatdoelen. Ik snap de beperkingen – democratische processen moeten worden gerespecteerd – maar dit moet echt veranderen. De tussentijdse handreiking van de onderhandelaars voor een nieuw kabinet biedt hoop: zij willen een congestiewet.’
Het ledenbestand van de VNCI is behoorlijk divers. Van grote concerns die een traditionele koers varen tot bedrijven die uitgesproken groene ambities koesteren. Hoe hou je zo’n gevarieerd gezelschap bij elkaar?
‘Om te beginnen hebben we een gezamenlijke strategie. We zijn het erover eens dat we naar een circulaire economie moeten gaan. Wat wel sterk verschilt per bedrijf is het handelingsperspectief. De concurrentieverhoudingen zijn lang niet altijd vergelijkbaar. De een opereert regionaal, de ander juist mondiaal. Die hebben dus verschillende dingen nodig om de omslag te kunnen maken. Maar wat allen bindt, is het besef dat de licence to operate groen is.’
Auteur: Anton Buijs