Aangezien ik de afgelopen jaren voornamelijk in het buitenland verbleef, als nomadische schrijver, breng ik deze zomer in Nederland door. Zeker in deze onrustige zomer is dat fijn. Mijn landgenoten rijden naar Italië, maar hagel maakt hun auto onklaar. Anderen vliegen naar Rhodos, maar bosbranden jagen hen de zee op. En mijn vrienden lijden onder de uitzonderlijke hitte. ‘We spenderen vooral tijd in zee’, appen ze dan, ‘want aan land zweten we te zeer.’
De Nederlandse zomer is gerieflijk, vind ik. Den Haag, mijn geboortegrond, is rustig. Ambtenaren blijven thuis, het parlement is met vakantie en de straten zijn leger. Een wandeling door de bossen richting zee geeft al een vakantiegevoel. Eenmaal daar aangekomen neemt de drukte toe, want voor onze Noordzee reizen Duitsers urenlang over snelwegen. Maar als Hagenaar ken ik de rustige plekjes, waar strandtenten geen muziek draaien, waar je aan de horizon geen haven ziet, waar vogeltjes door de branding rennen.
“Straks moet de IJssel nog meer water kunnen vervoeren dan nu, smeltwater dat in minder tijd uit de Alpen komt”
En als het me toch te druk wordt, dan ga ik bij mijn moeder op bezoek. Ze verhuisde naar Gelderland en woont op een steenworp van de IJssel. In haar tuin broeden vogels in huisjes. Ze vliegen af en aan met takjes, met roffelende vleugels van struik naar struik. Vlinders, libellen, de natuur is er dichtbij. Ik kijk in de vijgenboom of er al rijpe vruchten zijn. Ik smeer de stroop op brood die mijn moeder van haar eigen appels maakt.
’s Avonds wandelen we naar de rivier. Hij slingert door het landschap tot aan de horizon. We duwen het hek naar de uiterwaarden open, waar runderen grazen, waar vogels broeden, waar meisjes pilsjes drinken. De uiterwaarden zijn ook voor onze veiligheid belangrijk. Als er veel regen valt, stuurt mijn moeder foto’s van hoe de rivierbedding onder water loopt. De huizen die vlakbij staan, blijven droog omdat de rivier ruimte heeft. Men had ook hogere dijken kunnen bouwen, zodat ook waar nu de uiterwaarden liggen nog huizen hadden kunnen staan. Dure grond was dat geweest, want het uitzicht is fenomenaal. Maar dan bleef overstroming een gevaar en hadden we geen broedende vogels tussen het gras.
Straks moet de IJssel nog meer water kunnen vervoeren dan nu, smeltwater dat in minder tijd uit de Alpen komt. Als we het rivierbed verder verbreden, zegt de universiteit van Wageningen, hoeven de dijken ook dan niet omhoog en ontstaan tegelijk vruchtbare gebieden, voor melkvee, akkerbouw en fruitteelt. De biodiversiteit groeit dan verder. Vollere rivieren zijn dus ook een kans. Landbouw en natuur zijn erbij gebaat, zonder dat het onveilig wordt.
“Windmolenparken nemen steeds meer zeeruimte in, maar waarom zouden we eromheen geen mosselen, oesters en zeewier kweken?”
Ook aan de kust zijn positieve ontwikkelingen mogelijk, zegt Wageningen. De biodiversiteit kan toenemen, met vissen als de mul, goudbrasem, ansjovis, zeebaars, en ook bruinvis, tuimelaar, bultrug en zeearend. Verder uit de kust leven straks ook gestreepte dolfijnen, blauwe haaien en zeebaarsen. Vissoorten die nu typisch voor de Noordzee zijn, trekken noordwaarts weg, een ontwikkeling die ik ook aan de Oostzee beschreef. Maar nu blijkt dat het wegtrekken van soorten op zich niet slecht hoeft te zijn.
Windmolenparken nemen steeds meer zeeruimte in, maar waarom zouden we eromheen geen mosselen, oesters en zeewier kweken? Onder de juiste voorwaarden een natuurvriendelijke bron van eiwitten. En als we riviermondingen verbreden waar zoet water de zee instroomt, ontstaan leefgebieden die er nu nog niet zijn, waardoor de natuur meer ruimte krijgt. Het scenario van Wageningen klinkt dus hoopgevend.
Eerder dit jaar verkende ook de Rijksoverheid hoe ze het gebied rond de IJssel klaar kan maken voor de toekomst. 45 experts brainstormden drie middagen lang en tekenden hun ideeën uit. Ze zeggen: breid het landschap uit ‘met riet- en veenmoerassen, overstromingsvlakten, natuurlijke graslanden, ooibossen en natuurlijke oevers en geulen.’ De biodiversiteit groeit dan en ‘de natuur in het gebied [is] beter bestand tegen gevolgen van klimaatverandering, zoals extreme neerslag of droogte.’
Het is een verhaal dat mij bekoort. Ondanks de verschralende ontwikkeling nu, met één miljoen soorten met uitsterven bedreigd, kunnen wij de lokale natuur verrijken en blijven profiteren van de diensten die de natuur ons levert. Eén van de belangrijkste is de tempering van klimaatverandering: de natuur neemt grote hoeveelheden broeikasgassen op, niet slechts in bomen, ook in oceanen, rivieren en moerassen.
Deze interventie is mij niet dierbaar vanwege de verstandigheid ervan, maar omdat ik de natuur dan blijf zien als ik erdoorheen wandel, de vruchten blijf proeven, de wind door bomen zie jagen. Dat ik de natuur bescherm, is uiteindelijk dus toch uit eigenbelang.