Zoeken

Een ode aan de nuance

Auteur

Anton Buijs

Het energie- en klimaatvraagstuk heeft met tal van andere maatschappelijke thema’s gemeen dat het steeds meer gepolariseerd raakt. Journalist Roy op het Veld schreef er een goed boek over, waarin hij pleit voor meer realiteitszin in het debat. “Wie weet worden idealisten er pragmatischer van en de gevestigde orde wat idealistischer.”

Het dit voorjaar verschenen boek heet De strijd om energie. Het is een geheel herziene heruitgave van het boek met dezelfde titel uit 2008. De ondertitel is wel veranderd. ‘Hoe de groeiende honger naar olie en gas de wereld in een crisis stort’ is vervangen door ‘Hoe we klem kwamen te zitten tussen energiecrisis en klimaatschade’. Om goede redenen. Die klem vormt namelijk de rode draad in het boek. Met uitzondering van de tekstdelen die in de vorige uitgave ook stonden, behandelt elk hoofdstuk vanuit een specifieke invalshoek de dilemma’s waarmee iedereen wordt geconfronteerd die de gevaren van antropogene klimaatverandering onderkent, maar zich ook zorgen maakt over de heftige gevolgen van een haperende energievoorziening en de sociaal-economische gevolgen daarvan.

In het eerste hoofdstuk van De strijd om energie maken we aan de hand van een casus kennis met twee tegengestelde visies op het klimaat- en energievraagstuk. Het gaat om de geruchtmakende rechtszaak die Milieudefensie aanspande tegen Shell. De organisatie eiste daarin dat het concern zijn CO2-emissies vóór 2030 wereldwijd substantieel moet terugbrengen, te weten met 45% ten opzichte van het ijkpunt 2019. Dit om het in Parijs afgesproken klimaatdoel, een maximale gemiddelde temperatuurstijging van anderhalve graad vóór 2050, te kunnen halen.

“Shell is weliswaar een groot bedrijf maar desondanks met een marktaandeel van 1 à 2% mondiaal een kleine speler”

Tot verrassing van vrijwel iedereen, inclusief de eisers, won Milieudefensie deze zaak. Naast groot enthousiasme onder Milieudefensie en zijn geestverwanten leverde deze voorlopige uitkomst (dit of volgend jaar dient het hoger beroep) bij anderen de nodige scepsis op. Roy op het Veld neemt een middenpositie in. Hij betwijfelt of dit vonnis internationaal zo trendsettend zal blijken als de klimaatstrijders ons willen doen geloven. Shell is weliswaar een groot bedrijf maar desondanks met een marktaandeel van 1 à 2% mondiaal een kleine speler. De tijden dat een kartel van zeven westerse oliemaatschappijen, de ‘Seven Sisters’, de oliemarkt beheerste, ligt ver achter ons. Ook benoemt hij de onevenwichtigheid van het rechtbankvonnis. Shell wijst er volgens Op het Veld terecht op dat het reductiepercentage van 45% een door het IPCC vastgesteld wereldwijd gemiddelde is waarbinnen per sector en bedrijf variaties mogelijk zijn. De Green Deal van de Europese Unie houdt hier ook rekening mee met verschillende doelen voor de industrie-, transport- en elektriciteitssector. De rechter van dienst had hier kennelijk geen oog voor.

Wel staat Op het Veld sympathiek tegenover het standpunt van de rechtbank dat Shell ook verantwoordelijk is voor het terugbrengen van de zogeheten Scope 3-emissies, dat wil zeggen voor de CO2-uitstoot die het gevolg is van het gebruik van de producten van het bedrijf. Ik ben het in zoverre met hem eens dat je op dit punt van olieconcerns een inspanningsverplichting mag eisen. Lastiger is het om daaraan een harde doelstelling te verbinden. Shell heeft immers maar beperkt invloed op de vraag.

Dat laatste is ook het belangrijkste argument dat Shell in zijn verweer te berde bracht. Het ziet er niet naar uit dat de wereldwijde behoefte aan fossiele brandstoffen de komende jaren zal dalen. Integendeel, vooral de opkomende economieën hebben ze nodig om aan hun groeiende vraag naar energie te kunnen voldoen. Het aandeel van duurzame alternatieven zoals zon en wind groeit snel maar bij lange na niet genoeg om de gemiddeld 100 miljoen vaten olie te vervangen die momenteel per dag worden opgepompt. Hetzelfde geldt voor de meer dan 4.000 miljard kubieke meter aardgas die de wereld jaarlijks verbruikt. Zolang dat zo blijft, zullen er bedrijven zijn die de afnemers van deze enorme plas en wolk zullen bedienen. Als Shell dat niet doet, staan anderen, vooral buiten Europa, klaar om het gat te vullen. De opvatting van Milieudefensie dat het vonnis van de Haagse rechtbank een game changer zou zijn, getuigt daarom van zelfoverschatting en eurocentrisch denken.

“Terugkijkend kun je vaststellen dat de West-Europese landen met open ogen in de Russische val zijn getrapt”

Kortom, er zijn betere manieren om Shell cum suis te dwingen een duurzamere koers te varen en meer in de energietransitie te investeren. Overheden kunnen hierin een doorslaggevende rol spelen. Denk aan het succesvolle emissiehandelssysteem en Fit for 55-programma van de Europese Unie en de ambitieuze Nederlandse klimaatplannen. Maar ook aan initiatieven van grootaandeelhouders zoals pensioenfondsen die de ESG-doelen hoog in het vaandel hebben staan.

Doordat de vraag naar fossiele brandstoffen zo hoog blijft, oefenen de olie- en gasproducerende landen onevenredig veel macht uit over landen die niet over (voldoende) voorraden beschikken. De oorlog in Oekraïne en de directe gevolgen daarvan hebben met name de Europeanen daarmee geconfronteerd. In De strijd om energie wijdt Roy op het Veld er een compleet hoofdstuk aan: In de Russische fuik. Hij interviewde hiervoor een aantal (ex-) topmannen die in het verleden nauw samenwerkten met de Russische autoriteiten en hun zetbazen bij Gazprom.

De tekst loopt hieronder door.

Terugkijkend kun je vaststellen dat de West-Europese landen, Duitsland en Nederland voorop, met open ogen in de Russische val zijn getrapt. Jarenlang suste men zichzelf in slaap met de gedachte dat Rusland ons minstens even hard nodig had, als wij hen. Afgezien van een enkele dissident, geloofden met name de Duitse beleidsmakers (te) lang dat het land door de economische verwevenheid met het Westen vanzelf in een liberale democratie zou veranderen. Graag verwezen zij bovendien naar de Koude Oorlog, toen de Sovjet-Unie ondanks de onderlinge vijandschap een betrouwbare leverancier van olie en gas was. Waarom zou dat nu anders zijn?

“Waarschuwingen van Oost-Europese landen zoals Polen en de Baltische staten werden in de wind geslagen”

Hoewel het altijd gemakkelijk is achteraf te oordelen over mensen die in het verleden verantwoordelijkheid droegen maar niet wisten wat wij nu weten, waren er genoeg signalen dat Rusland zich onder leiding van autocraat Poetin niet in liberale maar terug in dictatoriale richting ontwikkelde. Het brute oorlogsgeweld in Tsjetsjenië, Georgië en Syrië, de illegale annexatie van de Krim en bezetting van een groot deel van de Donbass door ‘groene mannetjes’, het neerhalen van de MH-17 en de almaar toenemende binnenlandse repressie, het werd allemaal wel gezien en veroordeeld, maar leidde niet tot een wezenlijk andere relatie met Rusland. Over de steeds sterkere antiwesterse retoriek van Poetin en zijn acolieten haalde men zijn schouders op. Wandel durch Handel, bleven de Duitsers geloven; Business as Usual was het credo in Nederland, dat zijn ambitie koesterde om de gasrotonde van Noordwest-Europa te worden. Waarschuwingen van Oost-Europese landen zoals Polen en de Baltische staten, die in hun geschiedenis zwaar hebben geleden onder het Russische imperialisme, werden in de wind geslagen.

De aanleg van de nieuwe pijpleidingen Nord Stream 1 en 2, waarmee Gazprom zijn gas direct naar West-Europa kon transporteren zonder daarvoor afhankelijk te zijn van doorvoerland Oekraïne, werd gepromoot als een verstandige investering die de energiezekerheid ten goede zou komen en – voor Duitsland een absolute prioriteit – de aanvoer van goedkoop Russisch pijpleidinggas ten behoeve van de eigen industrie veilig zou stellen. En dat, benadrukt Op het Veld, terwijl al veel eerder was bewezen dat Rusland bereid is economische belangen ondergeschikt te maken aan machtspolitieke doelen. In 2006 draaide Gazprom de gaskraan naar Oekraïne dicht wegens onenigheid over onder meer de hoogte van de gasprijs. Daar had niet alleen Oekraïne last van maar ook onder andere Hongarije en Frankrijk, die hierdoor minder gas konden afnemen. De gang van zaken leidde tot een hoop ophef, maar niet tot maatregelen. Integendeel, de afhankelijkheid van Russisch gas werd in de jaren daarna alleen maar groter.

“De oorlog heeft het Westen nu eindelijk gedwongen om dat te doen wat het al in 2006 had moeten doen: diversificeren”

De oorlog heeft het Westen nu eindelijk gedwongen om dat te doen wat het al in 2006 had moeten doen: diversificeren. Pas sinds de export van Russisch gas naar Europa vrijwel tot stilstand is gekomen, is de blik ook serieus op andere bronnen gericht. Het ontstane tekort wordt voornamelijk gecompenseerd met vloeibaar aardgas (LNG) uit de Verenigde Staten (schaliegas!), Qatar en andere producenten. De LNG-importcapaciteit is fors uitgebreid, in Nederland met een nieuwe drijvende terminal in de Eemshaven en maximale benutting van de bestaande Gate-terminal op de Maasvlakte. Tot nu toe is het daardoor gelukt de bevoorrading op peil te houden, zij het tegen een zeer hoge (energie)prijs, met verlies van welvaart tot gevolg.

Hoe paradoxaal dit ook klinkt, oorlogen brengen naast onnoemelijk leed ook kansen. Voor Oekraïne gaat het om de reële mogelijkheid zich eindelijk van de Russische dreiging en agressie te bevrijden. Voor West-Europa, naast de hiervoor genoemde spreiding van gasleveringen, om een extra impuls die de energietransitie kan versnellen door nog sterker in te zetten op duurzame bronnen. Op het Veld’s boek staat bij dat laatste uitvoerig stil, vooral bij de dilemma’s die daarbij overwonnen moeten worden.

Dat het klimaat door menselijk toedoen opwarmt, is allang bekend. In het hoofdstuk Klimaatverandering is nú beschrijft Roy op het Veld hoe de internationale gemeenschap sinds het einde van de vorige eeuw heeft geprobeerd om dit almaar groeiende probleem te tackelen. De eerste concrete poging om iets concreets af te spreken dateert van 1997. In dat jaar organiseerden de Verenigde Naties een klimaatconferentie in het Japanse Kyoto. Het was nog geen doorslaand succes. Er werd weliswaar een verdrag gesloten, dat inhield dat de rijke landen doelstellingen zouden vastleggen voor het reduceren van CO2-emissies maar verplichtte de ontwikkelingslanden, inclusief China en India, tot niets, omdat zij verhoudingsgewijs weinig hadden bijgedragen aan het ontstaan van het vraagstuk. Deze in wezen morele kwestie bemoeilijkt tot op de dag van vandaag het maken van afdwingbare afspraken over emissieverlagende maatregelen. Ontwikkelingslanden willen wel meedoen, maar vinden dat de rijken, die per slot van rekening grotendeels verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van dit vraagstuk, voor de kosten moeten opdraaien. Die bewijzen op hun beurt wel lippendienst aan dit principe, maar houden als puntje bij paaltje komt de hand op de kni

“Moeten we economisch al dan niet groen blijven groeien of juist ‘ontgroeien’?”

Ook het Verdrag van Parijs (2015), dat allerwegen als een doorbraak wordt gezien, heeft dit probleem niet opgelost. Ondertussen lijkt de opwarming steeds sneller te gaan en raakt de afgesproken doelstelling van maximaal twee maar bij voorkeur anderhalve graad temperatuurstijging vóór 2050 steeds verder uit zicht.

Hoe nu verder? De tegenstellingen op dit vlak lijken onoverbrugbaar. Moeten we economisch al dan niet groen blijven groeien of juist ‘ontgroeien’? En mocht dat laatste lukken – iets wat trouwens gezien de geopolitieke verhoudingen en economische achterstand van ontwikkelingslanden hoogst onwaarschijnlijk is – hoe zouden we de negatieve sociale gevolgen daarvan op moeten vangen? Kunnen we van succesvol klimaatbeleid spreken als de temperatuurstijging binnen de perken is gebleven, maar de armen daardoor alleen maar armer zijn geworden? Op zulke vragen beweren vooral de ideologen in het klimaat- en energiedebat de enig juiste antwoorden te hebben, maar ik denk dat zij zichzelf voor de gek houden. In een column die ik eerder voor Energiepodium schreef, heb ik al eens geschreven dat onnatuurlijke klimaatverandering alle kenmerken heeft van een ‘wicked problem’, dat wil zeggen een probleem dat structureel onoplosbaar lijkt, omdat elke oplossing weer een nieuw hoofdpijndossier veroorzaakt. Denk aan het elektrificeren van vervoer en verwarming, waardoor de ene afhankelijkheid van grondstoffen (fossiel) voor een andere wordt ingeruild (aardmetalen), grondstoffen die zich ook nog eens voornamelijk in landen bevinden waarvan je, net als Rusland, eigenlijk niet afhankelijk wilt zijn. En dat is maar één voorbeeld uit vele.

“De zwijgende massa kiest voor gemak en lage prijzen. Niet bepaald de zaken die bij een echt duurzame levensstijl horen”

Je zou er moedeloos van worden, maar dat weigert Roy op het Veld. Hij beschrijft hoopvolle technologische ontwikkelingen die nu nog in de kinderschoenen staan, zoals het filteren van CO2 uit de lucht en de ‘evergreen’ kernfusie. Hij besteedt aandacht aan de snelle groei van zon- en windenergie, de kansen van waterstof (‘de nieuwe strohalm’) en kernenergie. Maar ook hier geldt: elk voordeel heeft tevens nadelen.

De energietransitie, stelt Op het Veld aan het slot van zijn boek, vereist een economische transitie. ‘De crux van de energietransitie’, zit ‘m niet alleen in de aanbodkant, maar vooral ook in de vraagkant.’ Daarbij doelt hij in eerste aanleg op de strategie van bedrijven zoals KLM en Tata Steel, die door radicaal te kiezen voor het overschakelen op CO2-arme energiebronnen een belangrijke zo niet onmisbare bijdrage kunnen leveren aan het uiteindelijk volledig klimaatneutraal maken van onze energievoorziening. In feite komt dit pleidooi neer op een terugkeer naar het Rijnlandse model van kapitalisme, waarbij niet alleen de aandeelhouders maar ook andere stakeholders als primaire doelgroep worden erkend. Maar ook burgers moeten hun gedrag aanpassen en dat blijkt niet eenvoudig. ‘De zwijgende massa kiest voor gemak en lage prijzen’. Niet bepaald de zaken die bij een echt duurzame levensstijl horen.

En daarmee zijn we aangeland bij de epiloog van De strijd om energie. Onder de tussenkop ‘Ode aan de nuance’ stelt Roy op het Veld daarin enigszins mistroostig vast dat het debat over energie en klimaat sterk is gepolariseerd. Hij spreekt als publicist uit ervaring. “Als ik stel dat rücksichtslos stoppen met investeringen in olie en gas een permanente energiecrisis veroorzaakt, dan word ik weggezet als onderdeel van de ‘fossiele lobby’. En als ik wijs op het gebrek aan verantwoordelijkheid van de bedrijven, die altijd maar blijven vragen om meer subsidies en minder regels dan laat ik me voor ‘het karretje van de groene lobby’” spannen.”

Die ervaring hebben hij en ik gemeen. Dat is, om oud-premier Den Uyl te citeren, nu eenmaal het lot van het ‘zondig ras der reformisten’. Die krijgen in het land van dominees en kooplieden zelden de handen op elkaar.

Roy op het Veld, De strijd om energie, Hoe we klem kwamen te zitten tussen energiecrisis en klimaatschade. Uitgeverij Business Contact Amsterdam/Antwerpen, 2023, 239 blz.

Anton Buijs

Anton Buijs is voormalig manager communicatie en public affairs van GasTerra en medeoprichter van Energiepodium.