Waarom is scepsis juist voor wetenschappers een positieve eigenschap? Om die vraag te beantwoorden, kunnen we te rade gaan bij twee nogal ongelijksoortige bronnen: de wetenschapsfilosofie en een Bijbelverhaal waarin de antiheld de held blijkt . Om met het laatste te beginnen: ik schrijf deze tekst tussen de christelijke feestdagen Pasen en Hemelvaart, de periode waarin gelovigen herdenken dat Jezus, na volgens de overlevering te zijn verrezen, een aantal malen aan Zijn volgelingen verschijnt. Op een van die momenten ontmoet Hij opnieuw Zijn apostelen, behalve een van hen: Thomas. Als deze later het verhaal over de verschijning hoort, gelooft hij er geen biet van. Volgens het evangelie van Johannes zegt hij: "Alleen als ik de wonden van de spijkers in Zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in Zijn zij kan leggen, zal ik het geloven." Later krijgt hij die gelegenheid alsnog, waarop Jezus hem terechtwijst. "Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven." (Zie Johannes 20, vs. 24-29.)
“Voor we iets met zekerheid kunnen vaststellen, hebben we bewijzen nodig”
Ik ben zo vrij om het in dit geval niet eens te zijn met de hoofdfiguur uit de evangeliën. Niet Jezus maar de ongelovige Thomas is in dit verhaal volgens mij de held, want waarom zou hij het volstrekt ongeloofwaardige verhaal van de overige apostelen voor zoete koek slikken? Pas als hij met eigen ogen heeft waargenomen wat hij daarvoor betwijfelde, is hij overtuigd. Voor de kinderen van de verlichting, onder wie ik mezelf reken, is dit de enig juiste manier om met verschijnselen en vraagstukken om te gaan. Voor we iets met zekerheid kunnen vaststellen, hebben we bewijzen nodig en die verkrijg je alleen door waarneming en onderzoek. De kennis die we zo verwerven, is echter per definitie incompleet, want achter elke ontdekking gaan weer nieuwe vragen schuil. Een illustratief voorbeeld hiervan zijn de wetten van Newton. Die kloppen nog steeds voor alledaags gebruik op aarde, maar we beseffen dankzij Einsteins relativiteitstheorie dat ze niet universeel zijn, net zoals de natuurkundigen van vandaag weten dat Einsteins destijds revolutionaire inzichten niet het einde zijn van de zoektocht naar een allesomvattende natuurkundige theorie.
Als ik Thomas was geweest, had ik dus, nadat ik mij ervan had vergewist dat de wonden echt waren, uitgeroepen: hoe is dit in godsnaam (!) mogelijk? Een logische vervolgvraag die, dat besef ik, een goed christen natuurlijk niet behoort te stellen. Geloof in het bovennatuurlijke en natuurwetenschap sluiten elkaar uit.
“Niets ontslaat wetenschappers van de plicht naar de falsificator te blijven zoeken”
Deze benadering van wetenschap als een nooit eindigende reis sluit naadloos aan bij de opvattingen van een andere held van me, van wie we in tegenstelling tot Thomas wel zeker weten dat hij heeft geleefd: de wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994). Hij stelde dat bonafide wetenschap zich onderscheidt van pseudowetenschap door de falsifieerbeleid van onderzoeksresultaten. Wat hij daarmee in feite zei, was dat geen enkel onderzoeksresultaat definitief en universeel kan zijn. Alle raven, zo hebben we door waarneming geleerd, zijn zwart. Deze uitspraak beschouwen we als waar tot we een witte raaf aantreffen. Die atypische raaf noemen we dan de falsificator. De op vele waarnemingen en diepgaand onderzoek gestoelde conclusie dat het klimaat door menselijk toedoen verandert, accepteren we dus voor waar, zolang geen bewijs van het tegendeel is geleverd. Dat ontslaat wetenschappers echter niet van de plicht naar de falsificator te blijven zoeken. Niet om de theorie onderuit te halen, maar om het waarheidsgehalte (de corroboratiegraad) ervan te verhogen en nieuwe of overtuigender bewijzen te verzamelen die de vele nog openstaande vragen kunnen helpen beantwoorden. Dit vereist een sceptische of tenminste neutrale houding ten opzichte van het waarheidsgehalte van eerder onderzoek.
Wat betekent deze disclaimer voor de energietransitie? In de dagelijkse praktijk nog niet zoveel. Er is inmiddels ongelooflijk veel onderzoek gedaan naar klimaatverandering en alles wijst erop dat de activiteiten van de mensheid de gemiddelde temperaturen in een nog nooit voorgekomen tempo omhoogjagen. Dat gegeven gebruiken we nu om de bronnen van die tempoversnelling, antropogene broeikasgassen, aan te pakken en te vervangen door klimaatneutrale alternatieven. Dat is verstandig. Los van de vragen die klimaatverandering blijven omgeven (voorbeelden: zijn de effecten van de versnelde klimaatverandering eenduidig en echt zo erg als alarmisten ze voorstellen? Kunnen we dit proces überhaupt nog stoppen? Moeten we, aangezien we ons precies tussen twee ijstijden in bevinden, ook niet rekening gaan houden met gemiddeld veel lagere temperaturen?), is het hoe dan ook raadzaam om de afhankelijkheid van eindige grondstoffen, waaronder fossiele brandstoffen, snel en drastisch te verminderen en uiteindelijk te elimineren. Iedereen weet dat dit een razend ingewikkelde puzzel is, waarbij ecologische noden keihard kunnen botsen met sociaaleconomische behoeften, met duivelse dilemma’s voor bestuurders en politici als gevolg.
“Critici wordt door intolerante rechtlijnigen als het even kan de mond gesnoerd”
Willen we hiervoor de beste oplossingen vinden, dan hebben we behoefte aan scherpe, uiteenlopende opinies. We moeten kritisch blijven, zowel aangaande de klimaatwetenschap als ten aanzien van de maatregelen die genomen worden om emissies van broeikasgassen te verminderen. De enige eis die we aan het debat moeten stellen, is dat de deelnemers oprecht zijn en er geen verborgen agenda op na houden. Organisaties en individuen die scepsis prediken en twijfel zaaien, enkel om hun eigen eenzijdige belangen veilig te stellen, zijn opportunisten.
Helaas is het maatschappelijke klimaat voor een open en respectvolle uitwisseling van opinies behoorlijk bedorven. Radicale activisten, wier inbreng omgekeerd evenredig is aan hun representativiteit, overschreeuwen de stem van de rede. Wetenschappers met van de mainstream afwijkende standpunten en dwarse opiniemakers ondervinden steeds vaker dat dissidente geluiden in het groene discours niet worden geduld. Critici wordt door intolerante rechtlijnigen als het even kan de mond gesnoerd. Universiteiten en debatcentra durven andersdenkenden niet meer uit te nodigen, uit angst voor door zeloten georganiseerde protestdemonstraties. Denk ook aan wat documentairemaker Michael Moore recentelijk overkwam, omdat hij in zijn nieuwste productie, Planet of the Humans (gratis te zien op YouTube; kijk en oordeel zelf) de duurzaamheid van onder meer windparken, zonnepanelen en elektrische auto’s ter discussie durft te stellen. Volledig afgeserveerd door dezelfde progressieve vrienden die hem tot voor kort nog op handen droegen. Een aantal ‘wetenschappers’ meende zelfs dat de vertoning van deze documentaire verboden moest worden.
Als zoiets gebeurt, moet ik vaak denken aan een beroemd citaat van de 19de-eeuwse Duitse dichter en schrijver Heinrich Heine: “Dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen”.
75 jaar na de bedwinging van het nationaalsocialistische monster is het goed daar bij stil te staan.