Zoeken

Naar een strategisch industriebeleid?

Auteur

Noé van Hulst en Pieter Boot

Sinds de oorlog in de Oekraïne zijn de zorgen over de positie en toekomst van de industrie in Europa en in Nederland snel toegenomen. Volgens Pieter Boot en Noé van Hulst komt dit in de eerste plaats door de energieprijsstijgingen die de industrie voor zijn kiezen kreeg. Weliswaar zijn de energieprijzen sindsdien weer gedaald, ze blijven structureel hoger dan in de VS en China.

Waar de Europese industrie voor de Oekraïne-oorlog al aankeek tegen hogere energiekosten dan de concurrentie van buiten Europa, is die energieprijshandicap nu vele malen groter geworden. Voor de energie-intensieve industrie in Europa en in Nederland is dat rampzalig. Daarbij loopt Nederland binnen Europa nog uit de pas met onder andere veel hogere nettarieven dan in omringende landen. In de tweede plaats lopen veel plannen voor de verduurzaming van de industrie in Europa vast in het moeras van netcongestie en tekortschietende volumes schone waterstof. Geen wonder dat steeds meer Europese industriële bedrijven de productie terugschroeven, investeringen uitstellen of zelfs de poorten sluiten. Er is een sluipende de-industrialisatie gaande. In veelbelovende start- en scale-up bedrijven loopt Europa helaas ook ver achter op de VS door overmatige regulering en een tekortschietende kapitaalmarkt.

“Zeker in Duitsland en Frankrijk leeft in brede kring veel zorg over de toekomst van de industrie”

Sommigen reageren hier nogal luchtig op: wordt het zo niet een stuk makkelijker om onze klimaatdoelen te halen en is er eigenlijk wel toekomst voor dit soort energieslurpende industrieën in Europa? Terechte vragen, maar de wedervraag is of we ons zo’n laconieke houding kunnen veroorloven in deze geopolitiek turbulente wereld. Het is zonneklaar dat landen als de VS, China, India, Japan en Korea ervan overtuigd zijn dat zij een krachtige industriële basis nodig hebben ten behoeve van innovatie en economische dynamiek, voorzieningszekerheid van energie en kritische materialen, alsmede strategische autonomie en defensie. Met het oog daarop voeren deze landen allemaal op hun eigen manier een stevig industriebeleid. De vraag voor Europa in de komende jaren wordt of we dit ook niet in Europa nodig hebben. Het invloedrijke rapport van Mario Draghi beantwoordt dit bevestigend. De kersverse president van de Europese Commissie (EC), Ursula von der Leyen, heeft een taskforce benoemd die de implementatie van het Draghi-rapport moet realiseren. Waarschijnlijk gaan we het resultaat hiervan zien als eind februari de door de EC aangekondigde Clean Industrial Deal openbaar wordt. De volgende vraag is dan hoe de Europese lidstaten hierop gaan insteken. Zeker in Duitsland en Frankrijk leeft in brede kring veel zorg over de toekomst van de industrie. Deze landen zullen een krachtig EU-industriebeleid naar verwachting toejuichen. In beide landen is de overheid de energie-intensieve industrie al te hulp geschoten met specifieke maatregelen, waaronder sterk verlaagde nettarieven, vrijstellingen voor waterstoffabrieken.

“Ook bestaande staatsbedrijven in de energie-infrastructuur kunnen een flink stuk helpen met strategisch industriebeleid”

In Nederland blijft het tot nu toe voornamelijk bij het probleem in kaart brengen en oplossingen bespreken, al is er een lichtpuntje met de eerste formele maatwerkafspraak met Nobian. Het instrument van de maatwerkafspraken is op zich goed geschikt om een strategisch groen industriebeleid handen en voeten te geven. Dit vergt dan wel een flinke versnelling in de uitvoering en inbedding in de komende nieuwe Europese aanpak, wat betekent dat het doel van de afspraken meer ingebed wordt in de Europese emissiehandel. Die legt immers vast dat er in 2039 geen nieuwe rechten meer worden uitgegeven - hetzij door vergroening, hetzij door sluiting. Doel van de afspraak wordt dan dat vergroening in Nederland wordt gerealiseerd, waarbij minder belangrijk is of dat in 2030 gebeurt of iets later. We moeten ons dan realiseren dat veel bedrijven niet alleen investeringssteun nodig hebben (capex), maar dat het ook om een bijdrage in hogere lopende kosten kan gaan (opex), zoals in Duitsland al gebeurt. Daarbij hoort een overtuigend narratief over wat essentieel is voor een economisch sterk en veilig Nederland. Tot nu toe hanteerde de overheid in de maatwerkafspraken een ‘wie het eerst komt, het eerst maalt'. Maar voor een overtuigend en daadkrachtig industriebeleid is het wellicht beter om zelf te definiëren welk type bedrijven wij hier – in de Europese context – strategisch van aard achten en die dan met kracht en voorrang helpen verduurzamen. Dat zullen niet alle raffinaderijen zijn, maar wellicht een aantal. En waarschijnlijk horen groene chemie en een staalbedrijf er ook toe. Natuurlijk moet de bulk van de noodzakelijke investeringen komen van de private sector zelf, maar ook bestaande staatsbedrijven in de energie-infrastructuur kunnen een flink stuk helpen met zulk strategisch industriebeleid. In laatste instantie is het misschien zelfs nodig om tijdelijk als overheid nieuwe deelnemingen te overwegen. Dat klinkt heel vergaand, maar als het bij banken is toegepast en bij kerncentrales wordt overwogen, is het idee bij strategische industrie nog niet zo gek.

Noé van Hulst en Pieter Boot

Pieter Boot en Noé van Hulst zijn als fellow verbonden aan het Centre for International Energy Policy (CIEP).