De Europese Unie ziet zijn economisch belang in de wereld afnemen. Zo daalde het Europese aandeel in de wereldindustrie van 25% in 2000 naar 16% in 2020 en daarna verder. Dat is natuurlijk niet per se dramatisch als de rest van de wereld economisch bijtrekt. Maar het is al zorgwekkender als een oorzaak is dat zowel de winstgevendheid als de R&D-intensiteit van de Amerikaanse industrie 40% hoger is dan de Europese. Daarnaast is het verschil in energiekosten sterk opgelopen. In de VS bedragen de energiekosten voor chemische bedrijven nu minder dan de helft van die in de EU, berekende de European Round Table van grote bedrijven dit jaar. ArcelorMittal stelde zijn groene investeringen in België, Duitsland en Frankrijk voor onbepaalde tijd uit. Toch haakt de Europese industrie niet zondermeer af. Onlangs stelde dezelfde Europese Round Table dat ze echt wel voor Europa blijven kiezen, ook bij het vergroeningspad dat wordt aangehouden, als de aanbevelingen van het Draghi-rapport niet alleen met de mond worden beleden, maar ook worden uitgevoerd. Kern daarvan is dat de energiekosten omlaag moeten. Dat kan bijvoorbeeld door meer ruimte voor langdurige prijscontracten tussen aanbieders van hernieuwbare elektriciteit en afnemers, of door zogenoemde carbon contracts for difference (CCfD) waarin overheden het kostenverschil tussen schone technologie en oude technologie voor hun rekening nemen, maar bedrijven de overheid betalen als fossiele energieprijzen hoger zouden zijn. Dat laatste is te overwegen als het prijsverschil niet alleen door een bijdrage in de investeringen overbrugd moet worden, maar er ook een verschil is in lopende kosten. Ook komt er dan een oplopend verplicht aandeel om schonere producten (bijvoorbeeld groen steel of gerecycled plastic) te gebruiken. Er wordt meer in groen energie aanbod geïnvesteerd, de netten komen sneller op orde en de bescherming tegen CO2-prijzen in andere werelddelen dan de EU (CBAM) wordt effectiever. Eurocommissaris Wopke Hoekstra heeft zich tot hoofdopdracht gesteld hiervoor met een oplossing te komen. Nederland is het er met de mond mee eens, maar aarzelt over meer Europese financiële middelen.
“Nederland kan weinig doen aan het kostenverschil tussen de EU, China en de VS, maar wel aan dat tussen bijvoorbeeld Duitsland en Nederland”
In Nederland is het probleem nog groter. Enerzijds omdat de elektriciteits- en in het bijzonder de netkosten hier hoger zijn dan bijvoorbeeld in Duitsland, anderzijds omdat het hier veel langer duurt om feitelijke ondersteuning te realiseren. Met het bedrijf Nobian - het enige van de grote energie-intensieve industrie met een hoofdkantoor in ons land - werd al meer dan een jaar geleden een zogenoemde concept joint letter of intent afgesloten - en nu pas lijkt die in het beleidsproces een stap verder te komen zodat het woord 'concept' geschrapt kan worden. En hier ligt het niet zozeer aan de aarzeling van het bedrijf, want de eigenaar overweegt dat te verkopen en heeft veel belang bij een afgerond contract. Bij andere bedrijven is men, om een veelheid aan redenen, nog minder ver, zoals ook het PBL onlangs constateerde. Minister Sophie Hermans en de Tweede Kamer tonen zich ongeduldig en willen dat er in 2025 echt voortgang wordt geboekt. Dat is lovenswaardig, maar lost weinig op als de oorzaken van de problemen niet verminderen. Nederland kan weinig doen aan het kostenverschil tussen de EU, China en de VS, maar wel aan dat tussen bijvoorbeeld Duitsland en Nederland. Daar zijn mogelijkheden voor, maar die hebben alle een prijs.
“Duitsland heeft er voor gekozen de grote industrie nauwelijks voor netkosten te laten betalen”
In veel landen zijn er problemen bij de uitbreiding van elektriciteitsnetten. Dat wordt in Nederland erkend en zelfs als alles op alles wordt gezet is dat niet zomaar voorbij. Maar Duitsland heeft er bijvoorbeeld voor gekozen de grote industrie nauwelijks voor netkosten te laten betalen. Dat kan, maar dan betalen de kleine bedrijven en burgers meer. Of de Staat betaalt het en dan betaalt iedereen mee via belastingen. Gratis lunches bestaan niet. Op andere punten lijkt het meer een kwestie van slagkracht dan van geld. In het Klimaatfonds zijn middelen beschikbaar en we hebben meerdere subsidie-instrumenten. Toch zijn die kennelijk niet voldoende om bedrijven over de streep te trekken. Van sommige beleidsinstrumenten is de vraag of ze nu nog verstandig zijn. Een voorbeeld is de nationale CO2-prijs bovenop de Europese, die vanaf 2025 echt gaat aantellen. De Duitse carbon contracts for difference zijn een interessant positief voorbeeld, omdat die het totale kostenverschil tussen nieuwe en oude technologie weghalen. Ze zijn al door de Europese Commissie goedgekeurd, dus het kan gewoon. De eerste ronde in Duitsland is vooral aan middelgrote bedrijven toegekend. Als alle raffinaderijen in Nederland hun processen zouden willen vernieuwen met dit instrument, was het geld snel op. Niet alle energie-intensieve bedrijven zullen in Nederland overleven. Het is de vraag of de huidige aanpak, waarbij degene die zich het eerst meldt in theorie het eerst een afspraak kan maken, uiteindelijk verstandig is. Vooralsnog geeft het niet, want er zijn geen afspraken. Maar die wil je juist wel. Zou het dan niet logischer zijn dat de overheid toch probeert te definiëren welke bedrijven uit strategisch oogpunt in Nederland van het grootste belang zijn? Welke willen we hier echt hebben als aan de rand van Europa een oorlog woedt? Waar mogelijk doe je dat uiteraard samen met België en Duitsland - de belangrijkste troef van Nederland is immers zijn ligging aan de Noordwest Europese delta.
“Ik denk dat het tijd is de Nederlandse beleidsaanpak inzake de energie-intensieve industrie eens goed te bezien”
Voor 2030 was de inzet van de regering dat de emissiereductie 'additioneel' moest zijn. Het is bij zo'n strategisch overzicht de vraag of dat nog steeds verstandig is. Immers, door de Europese emissiehandel worden er vanaf 2039 geen emissierechten meer uitgegeven. De bedrijven hebben daarvoor gespaard, zijn schoon of gesloten. Door Nederlands beleid is er dan geen additionele reductie. Door dat beleid kan wel het verschil gemaakt worden tussen schoon of gesloten. Het ligt voor de hand om niet alleen een strategisch beeld te ontwerpen welke bedrijven Nederland per se schoon zou willen hebben, maar ook welk instrumentarium daarvoor moet zorgen. Hier is de aanpak van kerncentrales een interessant voorbeeld. De huidige regering wil die zo graag, dat men ook bereid is naar overheidsdeelneming in die centrales te kijken. Me dunkt, dat als je dit voor kerncentrales overweegt, er geen principieel verschil is met een staalbedrijf, een enkele raffinaderij, of strategisch geachte chemische fabrieken. Dan definieer je 'additioneel' niet per se in termen van alleen emissiereductie, maar ook van investeringen. De vorm van maatwerkafspraken kan dan gewoon blijven, maar richt zich op een breder doel.
Ik denk dat het tijd is, voortbouwend op waar de Europese commissie mee zal komen, ook de Nederlandse beleidsaanpak inzake de energie-intensieve industrie eens goed te bezien.