Steeds meer overheidsorganisaties werpen zich op als hoeder van het klimaat. Dat zijn instellingen waarvan je dat niet direct verwacht, zoals De Nederlandsche Bank. Waarom doen die instanties dat en wie houdt er eigenlijk toezicht op het klimaatbeleid?
Op een schutting voor het gebouw van De Nederlandsche Bank in Amsterdam staat de wervende tekst: “DNB zet zich in voor duurzame welvaart.” Bankiers en duurzaamheid? Moet men zich aan het Frederiksplein niet druk maken over de euro?
Deels is hier sprake van ambigu taalgebruik, want het jaarverslag van DNB maakt duidelijk dat duurzame welvaart moet worden gelezen als bestendige of structurele welvaart. Ik heb echter het vermoeden dat de dubbelzinnigheid opzettelijk is. Bij de presentatie van het jaarverslag in maart brak DNB-president Klaas Knot een lans voor een effectiever klimaatbeleid: “Om in 2050 klimaatneutraal te zijn, moeten we onze economie verduurzamen. Want de gevolgen van klimaatverandering voor de economie en financiële stabiliteit zijn potentieel nog veel ingrijpender dan de coronapandemie. Laat het herstel uit deze crisis dus ook een groen herstel worden.” Het jaarverslag licht toe wat DNB zelf bijdraagt aan deze doelstelling. Zo meldt de bank onder het kopje ‘resultaten’ dat nadruk is gelegd op duurzaamheid in overleg met partners, dat is bijgedragen aan statistieken over duurzaamheid en dat klimaatrisico’s zijn geïntegreerd in het toezicht.
“Het risico van valse beloftes ligt op de loer”
Steun voor het klimaat uit onverwachte hoek. Je komt het steeds meer tegen. Ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zegt bij te dragen aan een “duurzaam financieel welzijn.” AFM ziet het klimaat als een urgent probleem dat raakt aan het werkveld van de autoriteit, want wat betekent duurzaamheid voor het bedrijfsmodel? Op soortgelijke wijze speelt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de klimaatkaart. Het energiebeleid begeeft zich traditioneel in het spanningsveld tussen de publieke doelstellingen betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid. Maar duurzaamheid kwam als doelstelling bij ACM nooit goed uit de verf, omdat de wettelijke taken van de ACM daar geen directe binding mee hebben. “Markten goed laten werken voor mensen en bedrijven”, luidt de missie. “Voor een gezonde economie” is daar nu aan toegevoegd in het strategiedocument van de organisatie, waarmee het bruggetje naar duurzaamheid snel is geslagen.
Ik vind het persoonlijk mooi dat deze organisaties leiderschap tonen en het belang van klimaat- en duurzaamheidsbeleid onderstrepen. Maar ergens kriebelt ook een soort ongemak. Wat kunnen de toezichthouders daadwerkelijk doen om de ambitieuze klimaatdoelstellingen voor 2050 te realiseren? Het risico van valse beloftes ligt op de loer. Neem de casus sluiting kolencentrales waarover de ACM in 2013 moest oordelen. Deze afspraak uit het Energieakkoord kon niet op goedkeuring van ACM rekenen, omdat daarmee de bepalingen van de Mededingingswet werden geschonden. ‘Markten laten werken’ bleek toch een zwaarder gewicht te hebben dan een ‘gezonde economie’. Ik twijfel er niet aan dat ACM bij een vergelijkbare casus in 2021 tot hetzelfde oordeel zou komen, hoe indringend het onderwerp energietransitie ook op de ACM-agenda voor dit jaar is geplaatst.
“Als de overheid geen toezicht houdt op zoiets omvangrijks als het Klimaatakkoord, wie moet het dan doen?”
Waar het wringt, is dat de genoemde instellingen met een specifieke wettelijke taak zijn opgericht, zoals het waarborgen van prijsstabiliteit en een schokbestendig financieel systeem in het geval van DNB. De instellingen beschikken uit hoofde van hun primaire taak niet over de instrumenten om duurzaamheid en klimaatbeleid op directe wijze in de goede richting te beïnvloeden. Ze zijn wel voorwaardenscheppend. Zo moet het toezicht van ACM ervoor zorgen dat de energienetbeheerders tijdig investeren in capaciteit, zodat er geen knelpunten ontstaan in het transport van duurzame energie. Zonder transport bedenkt de investeerder in duurzame energie zich wel twee keer voordat hij de portemonnee trekt.
Vanuit de voorwaardenscheppende rol is het begrijpelijk dat de toezichthouders oog hebben voor wat er in het klimaat- en duurzaamheidsbeleid gebeurt. Ze maken echter geen kans op een prijs in de Green Challenge, die op 14 oktober voor de vijftiende keer zal plaatsvinden. Wie houdt er dan wel toezicht op het klimaatbeleid? Ik vermoed niemand. Ed Nijpels hield met zijn Borgingscommmissie de vinger aan de pols bij de uitvoering van het Energieakkoord (2013). In transparante voortgangsrapporten was duidelijk te lezen hoe uitvoering werd gegeven aan de afspraken. Maar na 2018 zijn deze rapportages gestopt. De commissie is vervangen door het Voortgangsoverleg voor de uitvoering van het Klimaatakkoord (2019). Minister Wiebes schreef de Tweede Kamer dat de ondertekenaars vooral zelf verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van hun eigen onderdelen van het akkoord.
Als de overheid geen toezicht houdt op zoiets omvangrijks als het Klimaatakkoord, wie moet het dan doen? De rechter wellicht zoals we gezien hebben in de Urgenda-zaak? Of eurocommissaris Frans Timmermans met zijn Europese Commissie? Beide opties hebben voor- en nadelen. Uiteindelijk is de burger zelf aan zet. Vindt u ook dat toekomstige generaties recht hebben op een wereld met ongeveer evenveel biodiversiteit en kwaliteit van leven als de onze, stem ze dan alsjeblieft weg die partijen die de groene zaak met de mond belijden maar er in de praktijk niets voor doen. DNB, AFM en ACM kunnen u daar helaas niet (of maar beperkt) bij helpen.